Uit den vreemde.

Het is ons imkers reeds lang bekend, dat de bijen steeds op het punt van uitvliegen terugkeeren en verplaatsing van de woning verwarring geeft. In het tijdschrift voor vergelijkende Physiologie Band III worden uitgebreide onderzoekingen medegedeeld over dit vraagstuk. Het tijdschrift is duur (ƒ 20.—), het artikel lang (70 bladz.), daarom wordt er hier een kort overzicht van gegeven.

Empirisch wordt door telling vastgesteld het aantal thuiskomende bijen per minuut. Zoolang de uitwendige omstandigheden dezelfde blijven, blijft dit aantal constant. Het tellen eischt eenige oefening, aanvankelijk maakt men storende fouten. Opzettelijke verandering van plaats enz. van de bijenkast geeft onmiddellijk vermindering van het aantal bijen, dat in de kast binnengaat. De tijd die noodig is om weer hetzelfde aantal bijen te zien binnenkomen wordt nu opgenomen.

I. Verplaatsing van de kast naar voren, terzijde, naar achteren, boven en beneden.
Bij iedere verplaatsing komen de bijen terug op de oude standplaats der kast, zij missen den stok en gaan er dan naar zoeken. Het herstel gaat het snelste bij verplaatsing achterwaarts, langzamer bij zijdelingsche verschuiving en het langzaamste bij wijziging in de hoogte.
Is dit nu ook het geval als de bijen de omgeving niet kennen?
Er zijn 3 gevallen mogelijk:
a. bij de eerste reinigingsvlucht,
b. bij het plaatsen in een vreemde omgeving,
c. onmiddellijk nadat een zwerm in de kast is gebracht.

a) Hierbij kon geen verwarring worden vastgesteld.
b) en c) Het duurt eenigen tijd alvorens het aantal binnenkomende bijen constant is.
Volgt nu verplaatsing, dan keeren de bijen aanvankelijk op de eerste nieuwe standplaats terug.

Berust de herkenning der standplaats der bijen op optische indrukken?
Wanneer in het vrije veld een 5 M. langen plank voor de kast wordt gelegd, dan ontbreekt ieder herkenningsteeken. Nu kan of de plank of de kast verschoven worden. In beide gevallen hield de verwarring eerst op, als de plank en kast weer in de oorspronkelijke stand terug gebracht waren. Optische indrukken helpen bij het terugvinden van den stok. Practisch beteekent dit, dat een vreemd voorwerp, gelegd bij de vliegplank, bij groote standen, het verdwalen van de koningin, bij het terugkeeren van haar bruidsvlucht, voorkomt.

II. Heeft de nestreuk invloed bij het terugvinden der stok?
Wordt de kast tweemaal haar breedte ter zijde geschoven, dan kan de open plaats met 3 kasten worden bezet. De eerste bijen, die aankomen, gaan allen naar de kast, die de plaats van den stok inneemt.
Zij merken dadelijk de verwisseling op en gaan den eigen stok opzoeken. De eerste bijen, die hun woning gevonden hebben gaan niet onmiddellijk naar binnen, maar blijven op de vliegplank zitten en verspreiden door vleugelslagen haar nestreuk. Hierdoor worden de nog zoekende bijen aangelokt.

Om den invloed van de reuk verder na te gaan, werd een stukje filtreer papier zoodanig aan de binnenzijde van de kast bevestigd, dat de binnenkomende bijen er over moesten kruipen. Het papier was gedrenkt met een aetherische plantenolie (Lavendel, Anijs, enz.) Aanvankelijk geeft dit stoornis. Zijn de bijen er aan gewend, dan volgt verplaatsing en verwisseling van den stok. Hierbij bleek dat er nu minder tijd noodig was om de eigen stok terug te vinden. Stond er een leege kast zonder reuk op de plaats van den stok, dan gingen de bijen nog naar binnen, had de leege kast een afwijkende reuk, dan ging geen enkele bij naar binnen, maar zocht onmiddellijk de eigen kast op. Hoe intensiever de reuk hoe grooter de invloed er van is. De reuk helpt dus het terugvinden van den stok.

III. Heeft de kleur invloed?
Uit de onderzoekingen van Fischer weten wij, dat bijen rood en groen blind zijn, deze kleuren komen daarom niet in aanmerking voor het verven van kasten. Het front van twee kasten werd geel en blauw, de achtervlakte blauw en geel gemaakt. Zijn de bijen aan deze kleuren gewoon, dan worden de kasten 180 graden omgedraaid, geel wordt dan blauw en blauw geel. Hierbij gingen de bijen niet naar den eigen stok, maar naar de gele kast. De kleur is dus een optisch kenteeken.

Bij verwisseling van geel in blauw viel het op, dat de bijen op vlieghoogte de kast naderden alsof het blauw voor haar gezicht een vrije ruimte is. Zij vlogen tegen den wand aan, vielen op den grond en daarna naar de vliegplank. Practisch beteekent dit, dat geel, wit en grijs de beste kleur voor kasten is.

IV. Gebruiken bijen optische kenteekenen in de omgeving der kast om de plaats te herkennen?
Een volk werd op de heide gebracht op 3400 M. afstand van den oorspronkelijken stand. Vóór het openen van het vlieggat werden 18 bijen gevangen, geteekend en 6 op 55, 6 op 150 en 6 op 400 M. losgelaten, Geen enkele bij kwam op den stok terug. Nadat de bijen een uur gevlogen hadden, werden 6 thuis komende bijen gevangen en geteekend. Deze werden op 55 M. afstand vrijgegeven. Hiervan kwamen na een uur 3 bijen terug. Bij langere duur van het vliegen steeg ook het aantal terugkeerende bijen.

Worden bijen, gevangen en in een doos medegenomen en op afstanden die doos neergezet, dan blijkt het volgende: Zoodra de doos geopend is vliegen de bijen er uit. Is het een vrij veld, dan verdwijnen zij in de richting van de kast. Worden zij vrijgegeven in een terrein met hoog opgaand hout, dan vliegen zij wel uit, maar keeren spoedig in de doos terug. Zelfs aan den rand van een bosch gebracht, geeft het terugvinden van den stok moeilijkheid.
Hieruit blijkt, dat de bijen langzamerhand, bij aankomst op een vreemd terrein de indrukken van de omgeving in zich opnemen.

V. Heeft de vlucht een vaste baan?
Staat een kast onder een afdak en moeten de bijen hierover vliegen naar een drachtveld, dan zullen de bijen bij het terugkomen boven het dak aangekomen in bogen dalen naar de vliegplank. Wordt de kast nu 30 cM. lager gezet, dan komen de bijen niet onmiddellijk op de vliegplank, maar 30 cM. hooger neer en gaan dan naar de vliegplank.
Ingevlogen op een bepaalde bijenweide beschrijven de bijen bij haar vlucht vaste banen.

Er zijn verder nog proeven genomen met bijen, waarvan de voelers waren weggenomen. Bezien wij bijen bij het in- en uitgaan door een glasplaat, dan valt het op hoe de tasters bij alle handelingen in beweging zijn. Het gemis er van moet hen wel onbeholpen maken, daarom gaven deze laatste proeven geen betrouwbare uitkomst. Een aantal teekeningen en lijsten dienen om de proeven duidelijk te maken. Zij zijn genomen in de omgeving van Heidelberg.

Oct. 1926.
L.J. VAN RHIJN.

Marie Ritter te Urach in Wurtenburg: In November 1923, voor de eerste maal in 30 jaar, kwamen een paar groene spechten geregeld op mijn bijenstand; zeven kasten van Gerstung werden stukgehakt, er waren door deze vogels groote gaten in gemaakt om zoo bij de bijen te kunnen komen. Meezen hadden ook veel bijen weggehaald, zoodat ik dat najaar 13 prachtvolken door deze vogels verloor. In de bergstreken valt vroeg sneeuw, die soms maanden tot 2 M, hoog blijft liggen, dan is het dikwijls niet mogelijk den bijenstand op eenigen afstand te bezoeken. Deutsche Bienenz.

In Bienenmutterchen van Jan. '25 wordt als middel tegen braken aangeraden honig. Jonge vrouwen hebben dikwijls 's morgens neiging tot braken. Een medicus zegt dat de oorzaak ligt in de ontwikkeling van de vrucht, die de bloedstroom afleidt naar het onderlijf, waardoor de maagstreek anaemisch wordt en een weegevoel ontstaat. Deze arts raadde aan 's morgens voor 't opstaan een of twee lepels honig met wat warm water te drinken. Honig, d.w.z. zuivere bijenhoning (Prof. Zander schrijft in zijn "Zukunft der Deutsche Bienenzucht", er zijn in Deutschland 200 fabrieken voor kunsthonig.), is onveranderd assimileerbaar. De maagfunctie is dus niet groot, toch verhoogt de aanwezigheid van honing in de maag de bloedtoevoer en verdrijft daardoor het weegevoel. Het is zoo'n ellendig gevoel, neiging tot braken, dan heeft men nergens lust in en wat honing kan
absoluut geen kwaad.

De Deutsche Imker meldt van een bijenvolk in een boom met 45 cM. omvang. De toegang was een holte bij de wortel. De inwendige ruimte „17 cM. breed" had raten van 1 M. lang. De raten met onverzegelde honig waren 60 cM. lang, in 40 cM. was broed. Het volk werd in een kast van Gerstung overgebracht, die van uitgebouwde raten met honig voorzien was. Het volk is goed ingewinterd. Een fraaie foto versiert deze korte mededeeling van E.A. Schima, houtvester te Stecken.

v. R.

Carboloplossing.

Ken minimale hoeveelheid in ¼ emmer met water geworpen en uitgestort in een mollengang verdrijft de mol. Het heeft met bijen niets te maken, maar mollen kunnen hinderlijk zijn en zijn soms moeilijk te verdrijven. De mol werkt vooral met zijn neus, het is goed te begrijpen, dat hij voor de carbollucht gevoelig is. Zij probeeren wel eens terug te keeren, maar bij een tweede ingieting zoeken zij ander terrein op.

W. Sept. '26
v. R.