De waarnemingskast te Wageningen.

Het volk van deze kast kwam in September 1926 van de heide bij de Halte de Bunderkamp, waar half Juli veel bloeiende Wilgenroosjes (Epilobium augustifolium) voorkomen. Deze plant zag ik meerdere jaren goed bevlogen, de Dopheide en wilde Thijm veel minder. Het volk is goed ingewinterd, was sterk en had veel honing.

Half Januari toonde het volk te lijden aan roer. Dikwijls zag ik 's morgens doode bijen op de vliegplank liggen. Ik nam 10 bijen weg om te wegen en zag deze, in een verwarmd vertrek gebracht, weer opleven. Mijn verklaring was dat de bijen, om zich te ontlasten, waren uitgevlogen en buiten verstijfden, een deel bereikte nog de vliegplank; maar had geen kracht meer naar binnen te gaan.

Na 10 Februari, met de reinigingsvlucht, hield dit verschijnsel op en tevens de roer. Op 16 Maart was er normaal broed met genoeg honig, op 5 Mei was er veel broed; maar de toename in gewicht bleef schraal omdat door de roer het volk zwak was geworden. Nu is een minder sterk volk met een goede koningin in Mei meer waard dan een zwerm in Juni. Hoe dit volk zich verder ontwikkelt zal nu worden nagegaan. Ik heb het vermoeden, dat het volk op de heide een zwerm heeft afgegeven; maar gezien heb ik het niet, het volk was 17 Juli reeds op de heide.

Mei 1927
L.J. VAN RHIJN.