Een interessant onderzoek.

Dr. Rösch heeft reeds aangegeven hoe de arbeidsverdeling bij het bijenvolk is en gevonden, dat iedere werkbij in opvolgende rij alle arbeid in- en buiten den stok verricht. Niets is toen aangegeven over den leeftijd der wasbouwers, omdat hiervoor een afzonderlijk onderzoek noodzakelijk was.

Swammerdam (1669), Reaumur (1740) namen aan, dat was van stuifmeel gemaakt werd. Huber (1792) was de eerste, die het bouwvermogen aan een bijzondere kaste der bijen toeschreef, die hij wasbijen noemde. Hij liet enkele bijen van een glazen kast teekenen, waardoor het mogelijk was waar te nemen, dat deze wasbijen een zekere tijd alleen was produceeren. Kleine (1859) herhaalde de meening van Huber, maar merkte op, dat de conclusie van Huber (i.c. bepaalde bijen zijn alleen wasbijen) fout was. Iedere bij wordt op zekeren leeftijd een wasbij. Kleine gaf geen nadere aanwijzing van dien leeftijd, alleen berichtte hij, dat de wasbijen een hoogtepunt van ontwikkeling bereikt hadden.

Dzierzon en Dohnhoff namen ook aan, dat alleen jonge bijen wasbouwers waren. Dzierzon had op natuurlijke wijze, door verplaatsing van een volk, — een volk gesplitst in een volk met jonge — en in een volk met oude bijen. Hij vond dat het eerste volk de beste bouwers bezat, bij rijke voeding bouwden de oudere bijen toch veel minder. Dohnhoff had voor dit onderzoek een volk met inlandsche drachtbijen en met jonge bijen als kruisingsproduct met een Italiaansche koningin, alleen de laatsten bleken te bouwen.

Dreyling (1906) toonde bij zijn morphologische studiën over de wasklieren aan, dat deze bij de pas uitgeloopen bij nog niet volgroeid en bij drachtbijen sterk verschrompeld zijn zonder dat deze een leeftijd aangaf.

Het onderzoek van Rösch.
Hij gebruikte voor het onderzoek een volk in een kast met bovenbehandeling en 12 halve ramen. Te beginnen met 9 Mei 1926 werden dagelijks 100 pas uitgeloopen bijen geteekend, zoodanig dat alle 100 bijen van denzelfden dag een gelijk merkteeken hadden, b.v. 9 Mei groen, 10 Mei groen en rood enz. enz. Om de bijen niet dagelijksch te storen werden telkens raten met broed, dat spoedig uit zou loopen, opgenomen en in een broedstoof met een constante temp. van 35° overgebracht (bij wijze van een kunstmoeder in de hoenderteelt). Waren 100 bijen uitgeloopen, dan werden deze geteekend en liet Rösch deze door het voergat naar binnen loopen. De ramen in de broedstoof werden naar omstandigheden om de 3 of 4 dagen verwisseld. Het teekenen werd 45 dagen voortgezet, zoodat van 4500 bijen de leeftijd bekend was.

Na den 45en dag kreeg het volk een bouwraam om vol te bouwen. Zag Rösch dat de bijen hieraan werkten, dan werd het bouwraam zoo voorzichtig mogelijk opgenomen en alle aanwezige bijen met aether bedwelmd. Welk resultaat is uit dit onderzoek te verwachten?
Hebben de bouwbijen van een normaal volk een bepaalde leeftijd, dan moet, omdat vele bijen daagsgewijze genummerd zijn, dit gevonden worden en hun wasklieren ook volgroeid zijn. Een microscopisch onderzoek van de wasklieren is onmisbaar. Het microscopisch onderzoek strekte zich uit over 736 geteekende bijen, die allen in 60-400 coupes histologisch (bouw van een weefsel) onderzocht zijn. Een tijdroovende arbeid; maar iedere wetenschappelijke arbeider kent geen grens voor zijn arbeidsduur (Prof. Nijland beschouwt iedere nacht tot minstens 3 uur de sterrenhemel), als het geldt een werk te voleindigen.

Is het histologisch uit te maken of een klier zijn grootste ontwikkeling bereikt heeft? Twaalf bijen met wasplaatjes tusschen de huidschubben zijn onderzocht om de hoogte der kliercellen te meten, dit gaf een betrouwbare maat aan. De hoogte van de cellen der wasklieren bij een bij van een dag is laag, die hoogte is 't grootst na den 12en tot den 18en dag en neemt daarna snel af (het beeld van verschrompeling). Bijgevoegde foto geeft een duidelijk beeld van de groei en afname der cellen.

Een serie van lijsten geven de verkregen resultaten aan (zie Zeitschrift für Vergleichende Physiologie Band VI -Heft 2, dat ik enkele dagen ter inzage kreeg van de Utrechtsche Universiteits Bibliotheek).

De vraag of bij een normaal bijenvolk de bouwbijen een bepaalde leeftijd hebben moet bevestigend met ja beantwoord worden. Die leeftijd ligt tusschen 12 en 18 dagen. Bijen van dien leeftijd bezitten volgroeide wasklieren. Jongere bijen dan 12 dagen bezitten wasklieren met toenemende groei, ouder dan 18 dagen met snel voortgaande yerschrompeling. Bijen van 3-12 dagen oud zijn voedsters met krachtig ontwikkelde kropklieren. Het vermogen voedersap af te scheiden vermindert tegen den 13en dag en ziet, nu beginnen de wasklieren te functioneeren als het noodig is.

't Is toch in de natuur maar prachtig ingericht, met geringe hulpmiddelen komt alles op zijn tijd te voorschijn krachtens een wijze beschikking. Het bouwvermogen valt in de 2e periode, van 18-20 dagen, volgt dan de wachtdienst, opgevolgd door de drachtdiensten als slot.
Huber gaf aan dat de wasplaatjes werden aangevat met de wastang, (de naam wordt nog gebruikt), dit was een dwaling; zijn er wasplaatjes afgescheiden, dan worden deze door schuren met de achterpooten vastgespietst aan de borstels. Een voorpoot vat een plaatje aan, brengt dit naar de mond. Nu wordt het gekauwd en met kleine partikeltjes vastgekleefd in de bouw waar dit noodig is.

Jan. '28.
L.J. VAN RHIJN.