Onderzoek der Nosema-ziekte in Nederland.

Sinds ik mijn inleiding over bijenziekten in Deventer hield en ik daar van practische ervaring nog weinig te vertellen had, zoodat het hoofdzakelijk bedoelde een kennismaking met het gebied der voorkomende ziekten, is er ruim een half jaar verloopen. We hebben, alsof het was om ons niet te lang omtrent de meer of mindere beteekenis van een dezer ziekten in onzekerheid te laten, gedurende de winter en voorjaarsmaanden ruimschoots gelegenheid gehad met den boos-ardigen vorm van de Nosema-ziekte kennis te maken. Daar de plaats hier beperkt is, zal ik mijn opmerkingen bekorten.
Zij mogen worden beschouwd als een voorloopig bericht, dat ten doel heeft de bijenhouders er aan te blijven herinneren, dat zij niet behoeven te meenen, dat onze bijenteelt door ziekten niet kan worden geteisterd.

Dat zij een open oog moeten hebben voor de gevaren. Eerst dan zullen zij misschien gaandeweg bereid worden gevonden aan den oproep om medewerking bij de onderzoekingen hun oor te verleenen. Er moet verband zijn tusschen practijk en laboratorium. Zonder dit verband der samenwerking wordt geen juiste kennis verkregen. Deze kennis is noodig als grondslag voor behandeling en bestrijding.
Kennis van zaken en een nuchter oordeel zijn de eenigste wapenen, waarmede de vijand met kans op succes kan worden aangevat. En vrees voor mindere waardeering voor onzen teelt b.v. van de zijde van het buitenland, behoeven we niet te duchten. Er is geen land, dat de Nosema-ziekte niet kent. Wél landen, waar men ondanks haar voorkomen, Gods vater over Gods akker laat gaan.

Als men ernstig aanpakt, zal het buitenland ons erkennen als medestrijders, waarvan wij slechts kunnen profiteeren en in de 2e plaats bestaat de mogelijkheid door het treffen van doelmatige bestrijdingen en behandelingsmethoden, de ziekte terug te dringen, misschien ter afzienbaren tijd te vernietigen.
Tot zoolang moet men belangstelling houden voor alles wat betreft de gezondmaking van onzen bijenstapel en is ons bijenblad, het eenigste orgaan, dat deze belangstelling gaande kan houden.

En gesteld eens, dat er imkers zijn, die b.v. met het buitenland handel in bijen drijven; wat voor beteekenis heeft het niet voor hen, zoo snel mogelijk de ziekte kwijt te raken en de gezondheid van hun stand als reclamemiddel te gebruiken?
Doch tegenover de eigen imkerbroeders zijn ze ook wel een beetje moreel verplicht zooveel mogelijk te zorgen, dat deze niet gedupeerd worden. Laat de bijenhandel alle zeilen bijzetten om de reputatie van den Hollandschen bij in eere te houden!

Men lette op het verschil in middendarm, links de nozema zieke bij.

En nu ter zake.
Indien men het Aprilnummer van ons blad heeft gelezen, zal men zich de geschiedenis der Nosema-ziekte herinneren, weet men dus ook, dat men omtrent de invloed, welke de parasiet in een volk kan uitoefenen, lang niet eens van meening is. Het gegeven overzicht ontslaat mij hierop nader in te gaan. In mijn samenvatting sprak ik ervan, dat bij ons waarschijnlijk de ziekte slechts in goedaardigen vorm voorkomt.
De sterfte der laatste maanden onder de bijen waargenomen, waarbij de ziekte zonder uitzondering in zeer hevige mate werd geconstateerd zij een bewijs, dat het goed was van „waarschijnlijk" te spreken.

Er zijn imkers, die dit jaar 50-80% van hun bijen, enkelen wellicht alle hebben verloren. Ik weet slechts van enkele van deze, dat ze den vorigen winter eveneens verliezen leden, doch in veel minder graad.
Toch ook vermoedelijk in verband met de Nosema. Als men verneemt, dat een imker van 150 volken in het voorjaar van 1927 een 30 stuks dood vond en vele volken samenvoegde en toen feitelijk nog geen enkel sterk volk had, dan geven deze berichten te denken. Wellicht dat menig imker bij het lezen van deze regelen aan overeenkomstige ervaringen terug denkt. Ik haal dit slechts aan omdat, wanneer deze ervaringen zijn opgedaan, deze toch niet verzwegen worden. Ze zijn een belangrijke bijdrage voor het onderzoek.

Hoewel ik, dank zij de talrijke inzendingen, ruimschoots gelegenheid had, mij van den ernstigen kant van het gevaar te overtuigen zijn de gegevens niet van dien aard, ze nu reeds te pubiiceeren. Ik wil voorloopig mijn onderzoek voortzetten om te gelegener tijd mijn bevindingen uitvoerig mede te deelen.
Een enkel practisch ding mogen we nu echter reeds onder de aandacht brengen, omdat dit voor vele imkers, die met ziekte en sterfte te kampen hadden, een aansporing kan zijn, mede te werken aan het onderzoek en de opheldering van het vraagstuk.

De hierbij wat begrijpelijker dan in het Aprilnummer afgedrukte cirkelgang van processen in het doorwinterende bijenvolk, zooals deze door den Amerikaan Phillips is gegeven en door den Zwitser Morgenthaler aan critiek werd onderworpen, geeft in een paar woorden weer, wat zich kan afspelen in een volk, dat volgens Phillips door onvoldoende voeding en verpleging tot ziekte en sterfte komt, terwijl volgens Morgenthaler evenzeer het voorkomen van de Nosemaparasiet tot dit droevig einde kan leiden.

Terwijl ik er ver van ben, een besliste meening in dezen uit te spreken, hoofdzakelijk wel op grond hiervan, dat onze kennis nog ontoereikend is, geven de verstrekte mededeelingen mij aanleiding aan hetgeen beide onderzoekers beweren, groote waarde te hechten en bij de bestudeering der ziekte beider standpunt goed in het oog te houden.
In de eerste jaren, nadat de parasiet was gevonden (dit was in 1909) sprak Prof. Zander van de roer, die in een besmettelijken en een niet- besmettelijken vorm voorkwam; de besmettelijke werd dan veroorzaakt door de Nosema parasiet.

Later heeft men aangenomen, dat diarrhee geen typisch verschijnsel der ziekte was. En hoewel het er veel op lijkt, dat dit zoo is, omdat men zomers ook Nosema constateert zonder de bekende roerverschijnselen, wil ik voorloopig nog ter zijde blijven, indachtig aan het feit, dat de levenswijze van de bij gedurende den rusttijd zoo geheel anders is dan in den overigen tijd, wanneer de bij elken dag gelegenheid heeft zich te ontlasten.

En nu wil ik in het kort aangeven wat de eigenlijke bedoeling is van dit stukje. Vóór we den Zomer voorbij laten gaan, de opgedane ervaringen in ons geheugen gaan verbleeken, en wellicht kostbaar materiaal voor de kennis de ziekte verloren gaat, doe ik een oproep om alsnog de noodige medewerking te verleenen. Daartoe is het volgende noodig.

Daargelaten, dat een goed georganiseerde vereeniging waarlijk wel steeds beschikken mag over de simpele kennis van het totaal aantal volken der leden-bijenhouders, moet dit voor een overzicht van de geleden schade gedurende den Winter en het voorjaar in de eerste plaats bekend zijn. Als ooit Rijkshulp bij een mogelijke bestrijding zou worden ingeroepen zal een eerste eisch zijn, de grootte der schade te kunnen opgeven, ten opzichte van den totalen bijenstapel.

Vervolgens vermelding van het aantal gestorven of nog wegstervende volken. Daar ik vermoed, dat half Mei daaromtrent zekerheid is verkregen, zal de opgave omtrent dien tijd moeten worden vastgesteld.
Dan of er roer is opgemerkt en in welken graad; of deze bij de zieke en gestorven volken in erger mate voorkwam dan bij de andere. In verband met het feit, dat heidehoning als overwinteringsvoer bij vele imkers geen beste reputatie heeft, antwoord op de vraag of op veel heidehoning is overwinterd, dus weinig suiker is bijgevoerd of dat suiker het hoofdvoedsel was, of het verschil in voedsel dus verschil in verloop kan hebben veroorzaakt, of er abnormaal veel kristallen op den bodemplank werden gevonden.

Nozema sporen.

Onze Voorzitter heeft reeds in dezen zin gewerkt en is de oproep in het Mei-nummer aan iederen imker reeds bekend geworden. Het ligt voor de hand, dat deze mededeelingen niet uitvoeriger kunnen worden opgegeven.
Het zal bij enig nadenken worden erkend, dat aan de kwestie nog heel wat meer vastzit, dan het met een enkel woord hier aangehaalde. Het gebruik maken van stamphoning en het daarmede kunnen invoeren van de ziekte op eigen gezonden stal is o.a. een van die dingen. Een ieder moge nu wel begrijpen,dat hij voor een en ander een ernstige belangstelling moet krijgen. Waar medewerking wordt gevraagd, moet die worden verleend.
Laat onze stem niet zijn als die eens roependen in de woestijn, doch toont door Uw stem Uw eigen belangen en die van den bijenteelt in Nederland te begrijpen.

Voorburg.
A.J. WINKEL.