Veredeling der koninginnen.

In ons maandschrift van 1918 blz. 175, regel 12 v.o. staat: Sedert 1910 is Z. bezig volgens een vast plan koninginnen te kweeken, waardoor hij bereikt heeft, dat de gemiddelde opbrengst per volk gebracht is van 2,475 K.G. in 1912 tot 14,300 K.G. per dag in 1915. Deze aanhaling moet onjuist zijn.
In het overzicht van 1926 Zwitserland staat de opbrengst van 9912 volken, waarvan 7871 veredeld 2041 niet veredeld. De eerste brachten middeld 5,201 K.G., de tweede 2,741 K.G. per volk op. Hierdoor is bewezen, dat veredelen den honigopbrengst doet stijgen. Nu was 1926 voor Zwitserland een slecht bijenjaar. Merkwaardig is het dat in een goed honigjaar naar verhouding de opbrengst van een niet veredeld volk stijgt. In 1925 was de verhouding 55,13% bij het veredelde en 44,87% bij het niet veredelde volk, terwijl in het voorjaar van 1926 het veredelde volk 65,5% tegen 34,5% van het niet veredelde volk van de honig opbracht. De kwaliteit van een volk is blijkbaar het beste te beoordeelen in een slecht jaar.

De volken, die onder ongunstige omstandigheden nog honig winnen zijn preferent en daarmede moet worden voortgefokt. Rasteelt is bovendien voordeelig, (Noot red .) Dat zal nog leelijk tegenvallen! een raskoningin brengt tot 11 Mark per bij op, zoodat de honigverkoop niet zoo noodig is om zijn kosten goed maken. Vergelijken wij de opgave van 1910 (2,475 gemiddelde opbrengst per volk) met de opgave van 1926 een slecht bijenjaar (gemiddelde opbrengst van een veredeld volk 5,201), dan is er merkbare vooruitgang.

Aanteekeningen houden is onmisbaar om de bijenteelt rationeel te beoefenen, dat toont dit overzicht duidelijk aan. Een lid, dat ijverig alle verschenen uitgaven van ons maandblad bestudeert, maakte mij attent op de fout bl. 175 van jrg. 1918.

Wageningen, Maart 1928
L.J. VAN RHIJN.