Imkeren in kasten of korven?

De vraag welk systeem voor den honingoogst het voordeeligste is, werd opnieuw onderzocht door M. Röszler in Pommeren. Deze verzamelde de resultaten van den oogst op verschillende plaatsen uit zijn streek. De standen moesten minstens 15 volken hebben, omdat bij enkele volken een gunstig resultaat toevallig kan zijn. Enkele gegevens uit dit onderzoek worden hier weergegeven, (aantal korven, kasten, volken, opzetters van het najaar en de gemiddelde gewonnen honig per volk in ponden).
N. 1: 3 korven, 28 kasten (Kuntzsch), 31 volken, 25,8 honig.
N. 2: 18 korven met opzetkast, 25,8 honig. Een ervaren imker, die als landbouwer geen tijd heeft voor kasten.
N. 3: 41 kasten (Kuntzsch), 10 honig. Oorzaak slecht resultaat onbekend.
N. 4: 10 korven, 27 kasten (Kuntzsch), 37 volken, 22,2 honig.
N. 5: 15 korven voor een deel met opzetkast, 25,7 honig.
De stand staat in een goede drachtstreek, enz.

De conclusie uit deze gegevens kan ieder zelf maken. Is er genoeg dracht en is de imker bekwaam, dan wordt met ieder systeem honig gewonnen.
In het Bienenwirthschaftliches Centralblatt, Juni 1928 schrijft een beroepsimker hierover: Ik bezit 100 volken, waarvan tweederde korven en eenderde kasten. Minder korven acht ik niet raadzaam, want is het een goed jaar voor de heide (hij imkert op de Lünenburger heide), dan tellen de kasten niet mede. Kasten geven in ongunstige heidejaren meermalen nog een oogst op koolzaad en witte klaver, die geslingerd kan worden. Die honig maakt dan minstens de kosten goed voor suiker, het reizen met de bijen enz.

Ik vermoed dat velen het op prijs zouden stellen op een volgende Imkersdag door begaafde sprekers het voor en tgen van dit vraagstuk, te hooren verdedigen.

Juni 1928,
L.J. VAN RHIJN