Maandpraatje.


November.

Het bijenjaar is nu voor goed ten einde en ieder heeft nu zijn volken wel goed verzorgd. Wij houden van een warme winterbedekking, welke echter voldoende poreus moet zijn, om vochtigheid gelegenheid te geven te verdampen. Het is niet noodig, zelfs verkeerd, om de vlieggaten tot de kleinst mogelijke opening te verkleinen. Laat gerust de vlieggaten geheel open, doch zorg ervoor, dat geen ongenoode gasten, als muizen, meezen e.d. Uw volken kunnen storen. Men wake voor vocht en zorge ervoor, dat zoomin mogelijk regen op en tegen de woningen klettert.

Verontrust Uwe volken niet; laat ze rustig staan en bedwing thans Uwe nieuwsgierigheid tot later, als de bijen het beter kunnen verdragen.
Wie meent, dat hij niet voldoende voedsel gegeven heeft, om met gerustheid het voorjaar af te wachten, kan op zijne Simplexkasten nog borstplaten van suiker leggen; laten we het reservevoedsel noemen. Hoewel we reeds meermalen een recept gegeven hebben voor het maken van borstplaten geven we het hier nogmaals, vooral voor de vele nieuwe leden welke in den loop van het jaar zijn toegetreden.

Men neemt eene hoeveelheid suiker (ook gedenatureerde suiker kan dienen) en zet die met een kleine hoeveelheid water in een pan op het vuur. Men rekent gewoonlijk 8 deelen suiker op een deel water, maar hoe minder water, des te eerder is het zaakje klaar. Vraag daaromtrent inlichtingen aan moeder de vrouw. Die vindt zich gestreeld en we kunnen een potje meer breken.
Doe de pan hoogstens half vol, met het oog op overkoken en roer voortdurend, opdat de suikerstroop niet aanbrandt.
Zoodra het mengsel voldoende taaiheid gekregen heeft (met een lucifershoutje, dat men in de suiker dompelt moet men dit controleeren) wat te beoordeelen is indien men draden kan trekken, wordt de massa uitgestort op diepe borden, of schoteltjes, welke men tevoren met b.v. een spekzwoerd of boter bestreken heeft, opdat de borstplaat niet aan die voorwerpen blijft kleven.

Is de borstplaat voldoende hard geworden, dan is deze voor het gebruik gereed en wordt, na eerst in wat lauw water gedompeld te zijn onder de kleedjes op de raampjes gelegd, liefst wat meer naar achteren, omdat de bijen gedurende den winter zich toch wat meer naar achteren verplaatsen.
Ook op andere wijzen kan men die borstplaten toedienen, doch daarover hopen wij later eens te schrijven.

Ondanks sommige persberichtjes, is het gewin op de heide zeer matig te noemen en is er werkelijk gebrek aan goede heidehoning en niet in het minst aan mooie heide-raathoning. Voorzoover we meenen, dat gedeeld leed half leed is, kan dienen, dat wij hier in dezelfde positie verkeeren als de andere Europeesche imkers. Absoluut zuivere heidehoning is thans met een kaarsje te zoeken. Veelal is hij gemengd met zomerhoning, wat ook haast niet anders kon.

En we doen maar weer als onze voorgangers reeds gedurende zooveel eeuwen gedaan hebben, we gaan maar weer aan het hopen. Hoop op een goede overwintering, hoop op een goede uitwintering, hoop op een goed voorjaar, hoop op een honingrijk 1929. De imker hangt van hopen aan elkaar en het is een niet te loochenen feit, dat hij in dit hopen een hardnekkigheid aan den dag legt, zooals wij elders tevergeefs zullen zoeken.

Imkers, dat is Uw eigenaard, dat is Uw trots, daarop moogt gij pochen, dat stempelt U tot een bizonder soort menschen, daarin kennen we de taaie, onversaagde natuurvriend, die weet, dat tegen de elementen niet te vechten is.
Stein Streuvels, de bekende Vlaamsche schrijver, teekent in zijn lezenswaardig boek „de Vlaschaard" het type van een stijven, vasthoudenden boer, die alleen het hoofd buigt voor de natuurkrachten. Als zijn graan verwoest wordt door de hagelbuien, klemt hij zijn tanden op elkaar en ...... buigt het hoofd.
Maar als men hem wetten wil stellen, als men hem wederstreeft, dan richt hij zich op en toont, dat er vuur in hem zit. Wij imkers hebben in ons een tipje van dien stijfhoofdigen boer, maar tevens een dosis optimisme die bewonderenswaardig is. Hopen wij, dat deze prettige eigenschap door de jaren heen het kenmerk zal blijven van den imker.
JOH.A. JOUSTRA.