Proeven uit andere landen.

(Vervolg.)

Wij weten echter ook, dat op bepaalde tijden en onder bijzondere omstandigheden, een meer of minder vervliegen van bijen van kast op kast plaats heeft, zooals o.m. bij het zwermen, rooven en voorspelen der bijen, maar ..... toch heeft menig imker, die de sterkte van ieder volk vóór het reizen nauwkeurig kende, reeds waargenomen, dat, wanneer hij zijn volken, van een drachtstreek thuisgekomen weer op eigen stand grondig inspecteerde, vele volken aan hem een geheel ander beeld vertoonden.

Menig volk vond hij dan tot zijn verbazing opvallend versterkt of verzwakt en wel zóó, dat hierbij andere factoren van invloed moesten zijn, dan de hierboven reeds genoemde, n.l. bij zwermen enz. Een en ander kunnen wij zeker mede- of geheel toeschrijven aan punt 1 „het vervliegen van bijen van kast op kast".
Over het vervliegen zijn in 1927 in Duitschland seriëuse proefnemingen gedaan, welke hun aanleiding vonden, toen professor Dr. Borchert in een rede over bijenziekten, de verbreiding hiervan met nadruk toeschreef aan het vervliegen. De meeningen hierover liepen toen nogal uiteen, waarop men tezamen besloot, dit door proeven nader vast te stellen. Deze proefnemingen werden opgedragen aan een imkerschool, een van die inrichtingen, die zich hiervoor bij uitstek zoo goed leenen en zich hiervoor ook zeer bijzonder interresseeren.

In den nacht van 30 April op 1 Mei zou genoemde school met 89 volken, waaronder 6 korven, reizen naar de koolzaadstreken. Op den 29 en 30 April werden circa 2000 af- en toevliegende bijen van Gerstungstok nr. 36 met roode spirituslak geteekend, zooals koninginnen gemerkt worden. Des namiddags op 30 April kon nog op eigen stand onderzocht worden, of zich in de kast links en in de kast rechts van nummer 36 ook roode bijen vertoonden. In één van deze aangrenzende 2 kasten trof men slechts één enkele roode bij aan, waaruit men tot de conclusie kwam, dat het vervliegen op eigen stand niet noemenswaardig was, maar ook tevens, dat de gemerkte bijen door het rood op haar borststuk geen last ondervonden en evengoed als voorheen zich konden oriënteeren, dus haar eigen kast terugvinden.

De drachtweide lag 5 uur rijdens van eigen stand en het reizen verliep uitstekend in den nacht van 30 April op 1 Mei. Ter drachtplaatse aangekomen, bleken de bijen bij het openen der kast zeer rustig en het voorspel begon eerst later, vooral tegen den middag, want 't weer was zeer gunstig. De kasten werden alle op één rij opgesteld onder asphaltbedekking aan den zoom van een bosch en wel zóó, dat de bijen eventueel geen last van den wind zouden kunnen ondervinden en dus het vervliegen hieraan niet zou kunnen worden toegeschreven. Kast nr. 36 had zijn plaats ongeveer in 't midden en iemand werd met het toezicht der volken belast en achtergelaten.

Deze berichtte reeds den volgenden morgen, dat nog op denzelfden middag geteekende bijen zich over den ganschen stand tot aan de uiterste vleugels vertoond hadden, maar dat deze vooral op de geel geverfde kasten gevlogen waren. Op 3 en 5 Mei werden bij iedere kast gedurende een kwartier, de aanvliegende roode bijen geteld. Men nam aan, dat binnen een kwartier een aanvliegende bij wel niet voor de 2e maal in de kast zou terugkeeren en dus geen dubbele tellingen zouden plaatsvinden.

De tellingen werden den eersten dag door 6 en den tweeden dag door 8 personen verricht, welke achter de standen en over deze gebogen, controleerden, zoodat men rustig kon tellen en de bijen vrij konden aanvliegen. Voordat met de telling werd begonnen, viel direct op, dat voornamelijk de geel geverfde kasten een rijke toevlucht van geteekende bijen bekwamen. De gele kasten, die het dichtst bij nr. 36 stonden, werden eerst geteld, als ook tegelijkertijd de toevliegende roode bijen in nr. 36 zelf. Het resultaat was als volgt in % uitgedrukt. (Ieder hokje is een kast en de met getallen ingevulde zijn gele kasten, de leege hokjes zijn kasten met andere kleuren).

Terwijl dus op 3 Mei in het eerste kwartier in kast 36: 104 roode bijen (of voorgesteld door 100%) toevlogen, was dit aantal op andere gele kasten in datzelfde kwartier achtereenvolgens 23, 30, 20, 23 en 5%.
Daarop werden kasten met andere kleuren gecontroleerd en tevens tegelijkertijd nr. 36. De verschillende resultaten der tellingen heeft men aanschouwelijk voorgesteld door in alle hokjes de kleur van eigen kast weer te geven en dan in de verschillende gekleurde hokjes, die dus de verschillende gekleurde kasten voorstellen, de toevlucht van roode bijen hierop in % uit te drukken.

Den 5en Mei, dus 2 dagen later, bleek bij de 2e telling, dat de gele kasten door roode bijen nog drukker werden bevlogen dan op 3 Mei en wel als volgt:
. . . 65 --- 45 ---- 100 ---- 21 --- 38 . . . . 2e telling.
. . (23) -- (30) -- (104) -- (20) -- (23) . . . 1e telling.

Uit deze proeven is verder gebleken, dat het vervliegen van geteekende bijen is waargenomen over den geheelen stand en ook:
- dat het vervliegen naar de vleugels van den stand steeds meer afnam,
- dat enkele volken een bijzonder sterken toevlucht hadden (misschien mede door het voorspel der bijen),
- dat het eene volk naast nr. 36 een toevlucht kreeg van 53,3 % en het andere naaste volk één enkele geteekende bij, wat moet worden toegeschreven aan de kleur der kasten, de kast met 53,3% was blauw en de andere naaste kast rood;
- dat de geteekende bijen overwegend op de geel geverfde kasten zijn toegevlogen, wat men zou kunnen verklaren, omdat ook kast 36 geel was geverfd en de bijen dus als het ware op de gele kleur zich hadden ingesteld, doch uit andere proeven is reeds meer gebleken, de voorliefde der bijen op de gele kleur.

Uit volgende proeven met b.v. geteekende bijen uit blauwe kasten zal nog verder moeten blijken of deze bijen zich dan weer overwegend op blauwe kasten vervliegen of weer op geel! ? dus in hoever dan weer bij het vervliegen de kleur van eigen kast een rol speelt.
Verdere proeven konden door het slechte weer niet doorgaan, ofschoon ook reeds 3000 bijen van een korf daarvoor waren gekleurd. Misschien komen wij later op verdere proeven nog terug.

Dat de roode kleur den bijen niet aangenaam is toont ons 't volgende.
In een drachtstreek stonden 20 reiskasten in een gesloten rij onder asphalt, alle kasten hadden donkere vliegplanken, behalve 2 die rood geverfd waren. Deze 2 roode kasten, die ver uiteen stonden en die in alle opzichten prima bevolkt waren en in even goede conditie, werden steeds minder bevlogen, totdat er geen vlucht meer op was. Bij het nazien van deze kasten zag men, dat 't broed lang niet meer werd bezet. De bijen waren op de andere vliegplanken gevlogen, wat hun beter toeleek.

Bij één van deze genoemde kasten was het broed van 7 ramen aangetast door „Aspergillus-Mykose", waarom het volk vernietigd werd en de kast ontsmet en 3 weken later vertoonden 5 andere kasten van deze rij ook de sporen van deze ziekte, wat uit 't volgende is waar te nemen.

Hieruit blijkt ook weer, dat de ziekte-kiemen door vliegbijen bij het vervliegen van kast op kast worden overgedragen.
G. VELDKAMP.