Ingezonden.

M. de Redacteur.
Het zij mij gegund even terug te mogen komen op noot 2 welke U aanteekent in mijn art. over honinghandel. U zegt dat er menschen zijn welke het verboden is honing in ’t openbaar te verkoopen. Dat is mij toevallig goed bekend. Zoo'n verbod is er b.v. voor de meeste menschen in Overheidsdienst e.d. en berust op de overweging dat die personen voldoende gesalarieerd zijn vanwege hun functie enz. Zulke personen kunnen dus buiten beschouwing blijven, daar deze evenmin aan een of andere coöperatie mogen leveren als aan particulieren.
Trouwens dhr. S. C. spreekt niet van moeilijkheid, doch van onaangenaam.
Leeuwarden, Nov. '28.
TJ. STIENSTRA.

ANTWOORD RED.
In mijn noot noemde ik alleen het verbod zonder meer.
De reden, welke de Overheid heeft, om handel aan Overheidspersonen in het algemeen te verbieden, behoeven we hier niet uit te spinnen. M.i. ligt dit niet in een voldoende salariëering, maar berust op heel andere motieven, welke m.i. wegvallen als men, als lid, aan een coöperatie levert, waarbij dus de persoon zelf op den achtergrond treedt.
Zijn overproductie slijten, is in het algemeen niet synoniem met handelen in den volstrekten zin van het woord.
J.A. J.