Het Nosema-gevaar.


Waar de Redactie van ons Groentje besloot ook voor mij een plaatsje te reserveeren, waar ik de lezers geregeld zoo in enkele trekken op de hoogte kan houden van de gevaren, welke onze bijen kunnen bedreigen, indachtig aan het wijze woord, dat een gewaarschuwd mensch geldt voor twee, daar kom ik met wederom de aandacht te vragen voor de ziekte, welke verleden jaar op zoo zorgwekkende wijze in ons land heeft huisgehouden.

Hoewel de kans bestaat, dat er onder U zijn, die het hoofd schudden en zuchten „alweer die Nosema", stel ik mij op dit standpunt, dat wij waakzaam moeten blijven. Zoolang wij nog niet beter bekend zijn met den omvang der ziekte en dus de mogelijkheid bestaat, dat zij uitgebreider voorkomt dan men meent en dus de noodlottige gevolgen zich evenals in andere landen, op grooten schaal herhalen kunnen, zoo lang blijven wij spreken van het ons bedreigende „Nosema-gevaar".

Het nieuwe jaar echter in te zetten met uitsluitend sombere gedachten, is allerminst mijn bedoeling. Ik zou mijn nieuwjaarswensch zoo willen stellen . . . . en ik hoop, dat gij allen, zonder uitzondering, gezonde bijenvolken tot Uw kostbaar bezit moogt rekenen. Of een stille plek in Uw tuin, of op het land of op het dak, prachtig verzorgd, met kennis van zaken, zoodat ge ze bij de eerste inspectie kunt bezoeken met een glimlach van zelfvoldoening en dat zij gedijen mogen. . . .
Ook tot hen, die niet zoo bevoorrecht zijn en het kleine ondier, dat wij de Nosemaparasiet noemen, op hun stand gastvrijheid verleenen, spreek ik den wensch uit, dat zij dit jaar geen schade mogen ondervinden van haar aanwezigheid. Dit is géén willekeurige wensch. In Zwitserland heeft men een zekere periodiciteit waargenomen in het heerschen der ziekte. Zoo om het jaar.
Mijn derden wensch gaat ook uit tot alle imkers! Dat zij aan de hand, van hetgeen ze uit de verschillende mededeelingen hebben kunnen vernemen en uit eigen ervaring hebben meegemaakt, het bestaan van de ziekte indachtig blijven, er zich rekenschap van gevend, dat dan slechts kans op blijvend succes is te verwachten, als men weet waarom het gaat.
Ik wensch hun dus wat wijsheid toe, zooveel om de kortzichtigheid van hen, die zich van deze dingen niets aantrekken, te doorzien.

Dat zij dus niet verzuimen, de eenvoudige moeite te nemen, om bij abnormale lijkenval, een handjevol bijen toe te zenden. En die val is reeds mogelijk in de wintermaanden. Met warme dagen kunnen wij verrast, verschrikt, laat het niet zijn verslagen worden, door groote verliezen, welke te danken zijn aan de parasiet.

Hierover nog iets een volgende keer, meer in het bijzonder dan over de behandelingswijze der ziekten, welke in Zwitserland blijkbaar zooveel succes heeft.

Dr. A.J. WINKEL.