Honing en Was.

Het toezicht op de verkoop en de samenstelling van den honing in Nederland
gedurende 1927.


Het mag bekend verondersteld worden, dat de Keuringsdiensten van Waren in ons land belast zijn met het toezicht op den verkoop van Waren. Daar honing ook een waar is, moeten de Keuringsdiensten dus door het nemen van monsters honing en door het scheikundig onderzoek daarvan nagaan of er ondeugdelijke honing wordt verkocht en eventueel maatregelen nemen om de verkoop van ondeugdelijke honing tegen te gaan.
Het Honingbesluit (Koninklijk Besluit van 7 Augustus 1925 Staatsblad no. 352) vermeldt, aan welke eischen honing moet voldoen. Bij de beoordeeling hebben de Keuringsdiensten van Waren zich aan die eischen te houden.

We zullen nu eens nagaan, hoe het met de verkoop van honing was gesteld. Voor ons liggen alle jaarverslagen over 1927 der 21 Keuringsdiensten van Waren in ons land. We zullen zooveel mogelijk woordelijk overnemen, wat deze Keuringsdiensten in hunne verslagen over het artikel honing mededeelen. Zoodra in den loop van het jaar de verslagen over 1928 zijn verschenen, zullen we ook die verslagen nazien en den lezers van ons maandschrift daarvan een overzicht geven.
Voor het gemak nemen we de Keuringsdiensten maar alphabetisch.

Alkmaar (omvat geheel Noord-Holland en het eiland Texel).
Van 34 onderzochte monsters honing bestond er l uit kunsthoning en l monster bevatte veel vuil.
Amsterdam (omvat Amsterdam en eenige omliggende Gemeenten).
Bij 10 partijen honing was niet aangegeven dat ze verhitte honing waren. Onderzocht werden 36 monsters.
Arnhem (omvat Arnhem en 26 omliggende gemeenten in Gelderland).
Onderzocht zijn 28 monsters honing. Twee ervan bleken verhit te zijn geweest, zonder te zijn aangeduid als verhitte honing; één partijtje is in beslag genomen als zijnde vervalscht, welke vervalsching in het buitenland moet zijn geschied; één monster had een zeer abnormalen smaak, terwijl tenslotte de verkoop van een partijtje, dat in sterke gisting verkeerde moest worden stopgezet.
Assen (omvat de geheele provincie Drenthe).
In 't geheel werden 17 monsters honing en kunsthoning onderzocht; van 5 monsters was het extractgehalte te laag (bevatten dus te veel water), de betrokken handeldrijvenden ontvingen een waarschuwing.
Breda (omvat alle gemeenten in het Westelijk gedeelte van Noord-Brabant).
Een aantal (14) monsters werd genomen van de honing welke als grondstof werd gebruikt in een koekfabriek. Evenals alle andere monsters bleken deze vrijwel aan de in het besluit gestelde eischen te voldoen, niettegenstaande het ongunstige honingjaar. Tweemaal werden diastatische fermenten afwezig gevonden (en was de honing dus verhit geweest, d. B.)
Dordrecht (omvat een deel van Zuid-Holland en der Z.H. eilanden).
Onderzocht werden 24 monsters; er waren geene opmerkingen te maken.
Eindhoven (omvat de gemeenten in het Oostelijk gedeelte van N.B. en van midden Limburg).
De samenstelling der 15 onderzochte monsters honing voldeed aan de eischen behalve bij een, waarvan het extractgehalte iets beneden de grens bleek (dus het watergehalte iets te hoog, d. B.) Opmerkingen werden alleen gemaakt over de etiketteering, die nog bij lange na niet in orde was, n.l. bij zeven van de veertien monsters, die in verpakking ten verkoop in voorraad
werden gehouden.
Enschedé (omvat alle gemeenten in Twente, de Oostelijke helft van Overijsel).
Vier der 27 onderzochte monsters voldeden niet aan de eischen van het honingbesluit; twee monsters n.l. hadden een positieve reactie van Fiehe (oxymethylfurfurol aanwezig) en waren dus te beschouwen als kunsthoning; in 2 andere monsters waren diastatische fermenten geheel afwezig, zoodat deze partijen dus alleen onder den naam „verhitte honing" mochten worden verkocht. De betrokken winkeliers en leveranciers werden gewaarschuwd. Een partij slingerhoning (4½ pond), welke in sterke gisting verkeerde, werd aan het verkeer onttrokken.

Dr. H.W. DE BOER.

(wordt vervolgd, febr. 1929)