Overwintering Roerziekte.

Meent niet, dat ik deze keer kom als medicijnmeester, als uw bijen door de roerziekte getroffen zijn en ik vrees, dat dezen winter vele slachtoffers zijn gevallen en ge wilt er mee dokteren, gaat dan naar een buurman of als die er net zooveel of net zoo weinig vanaf weet als gij, neemt dan Kelting ter hand of Joustra, waarin goede raad staat geschreven. Ik wil liever wat schrijven over het voorkomen van dit overwinteringseuvel. „Daar heb ik nu niets aan", hoor ik U zeggen. „Nee, nu moet ik trachten te genezen", en ik hoop van harte dat U dit zal gelukken. Doch één vraag wil ik doen: Wat is beter, elk jaar te „genezen", de put te dempen als het kalf verdronken is, of elk jaar te voorkomen?

Waarom het nu de goede tijd is over voorkoming te spreken, zal ik U zeggen. Nu hebben je bijen de ziekte, nu ondervindt gij de schade en de teleurstelling, nu zijt gij rijp om te leeren. Want de schade leert! Kennis van een receptje is geen kennis. En dan herinner ik hier aan de woorden van Phillips, één van Amerika's meest bekende bijenonderzoekers, dat de grootste schade wordt veroorzaakt door slechte imkerij, d.w.z. gebrek aan kennis, het juiste inzicht in een „goede" inwintering. Gij kent toch het woord, dat een goede in-, door- en uitwintering den meester toont?

Waar dan de roerziekte en de bijensterfte gedurende den winter met als gevolg zwakte in het voorjaar haar hoofdoorzaak vindt in onvoldoende kennis, zoo wil ik in eenige opeenvolgende stukjes met U nagaan, waar het in deze kennis hapert.
Wees niet verstoord, als ik maar zoo durf spreken van „onvoldoende kennis". Een waarlijk goed imker, een „meester" vindt ge niet zoo gauw!
Het kan veel lijden vaak, maar als het niet veel kan lijden, dan . . .
En nu noem ik kennis dit, dat de imker een levendig besef heeft van de noodzakelijkheid der eischen, die we aan een goede inwintering stellen; dat hij die zoo zwaar laat wegen, dat hij er niet aan denkt, het niet „zoo nauw", te nemen, en weet, dat hem teleurstelling en schade wacht, als hij er met de pet naar gooit. Phillips dan heeft een cirkelgang opgesteld, die gang van processen, welke zich in den bijentros afspelen; die invloeden, welke gedurende den winter het wel en wee van den tros beheerschen.


Beschouwt ge dezen cirkelgang met aandacht, geeft ge U rekenschap van elk proces, van elken invloed op zich zelf, van het verband tusschen het een en het ander, dan zal U, zij het ook oppervlakkig, de beteekenis van dit verband toch niet ontgaan.
En het een zal U duidelijker voor den geest staan, dan het andere. Hoe door herhaalde stoornissen b v. of door gemis van een moer er een toestand van onrust moet ontstaan, ligt zoo voor de hand, dat velen niet begrijpen, hoe je daaraan veel woorden kunt verspillen. Hoe volkszwakte aanleiding kan worden tot roer, begrijpt iedereen wel „zoo wat", in elk geval tot een slechte uitwintering, met de gevolgen van dien. En toch gaan zoovelen den winter in met matige volken! Als de ervaring het heeft geleerd aan den scherpzinnigen waarnemer, jaren aaneen, in goede en vooral slechte jaren, dan leert zoo een het wel verstaan, de waarde van een zeer sterk volk.

Ik wil U in een volgend stukje uiteenzetten, waarom wij met sterke, liefst zeer sterke volken den winter moeten ingaan, omdat groote sterkte van een volk het krachtigste wapen is tegen roer. Over het waarom zal ik het dus hebben.

Dr. A.J. WINKEL.