Als we nog even nader bij onze bijen stilstaan, ze op verschillende tijdstippen bestudeeren, dan valt ons op dat ze o.a. vredig en boosaardig, geheimzinnig en schuw zijn, al naar gelang de werkzaamheden zijn, die ze verrichten en de plaats waar ze zich bevinden.

Weet U wat ik altijd een mooi gezicht vindt en waar ik zoo graag naar mag kijken? 't Is haar onderlinge verdraagzaamheid. Neemt men een korf, waar men vanwege de veelheid der bijen haast geen raten kan zien, waar duizenden en duizenden bijen bijeen zijn, nergens wordt de vrede verstoord, hoe druk men ook aan den arbeid is. Men geeft plaats aan haar die bezig is, ze dringt zich er niet door met geweld, men geeft haar ruimte. In haar huishouding bestaat geen disharmonie, geen minder- of meerderheid voert het bewind, 't is alles een éénheid, die niet door een of meer avonturiers zoo maar op zeker moment verbroken kan worden. Waar vindt men die harmonie? Nergens. Neemt men nu echter onvoorzichtig den korf van haar plaats of stoot men er onzacht tegenaan, het vredige maakt plotseling plaats voor het boosaardige. Ze worden dan kwaad en de onvoorzichtige ijmker maakt kennis met haar wapen.

Zijn er echter bijen van verschillende korven bijeen, b.v. op een stukje honing, dat U maar ergens neerlegt, of rooven ze een moerloos geworden volk ledig, dan is het daar dikwerf geen vrede, doch onderlinge twisten, hevige vechtpartijen ontstaan er gewoonlijk, vooral als het gaat om de laatste restjes.
Is het U wel eens opgevallen, dat, als één bij van een der korven iets gevonden heeft, er dadelijk meer zich daarheen begeven en dat op zoo'n geheimzinnige, sluiksche wijze, opdat de andere volken het toch niet bemerken zullen. Men houdt de vondst geheim, doch in haar eigen huishouding verstaan en begrijpen ze elkaar.

Treft men nu bijen op bloemen aan en gij verstoort ze daar, dan zijn ze vreesachtig en gaan onmiddellijk op de vlucht. Doch als ze bezig zijn haren dorst bij zuiver water te lesschen is dat niet het geval, ze laten zich dan niet zoo gemakkelijk verdrijven. Nog erger is het, als ze bezig zijn op moerassige plaatsen of waar b.v. bladeren tot verrotting zijn overgegaan, of den bodem zuur, salpeterachtig is, haar lichaam vol te zuigen van dat zure vocht en gij verdrijft ze dan, dan vliegen ze wel even op, doch laten zich onmiddellijk weer neer, juist het tegenovergestelde als bij het bezoek aan bloemen het geval is.
Vindt gij ze bezig op dergelijke plaatsen, dan loont het de moeite ze nog even nader te bezien. Zie ze eens zuigen in het zure vocht, de vleugeltjes liggen in hun volle grootte over haar lichaam en het is alsof ze dan iets gevonden hebben, wat voor haar van groote waarde is en ze zich voorgenomen hebben niet eerder weer vandaar te vertrekken, of ze moeten volkomen verzadigd zijn.

Als ik ze zoo bezig zie, dan is dat voor mij hetzelfde beeld als van iemand, die voor herstel naar gezonder oorden trekt om daar in te ademen, neen, in te zuigen de zoele zee- of berglucht en gesterkt door die luchten, straks weer met frisschen moed aan den arbeid gaat.
Vaker als wij misschien meenen, hebben onze bijen behoefte aan dat zure vocht, ja het is voor haar gezondheid noodzakelijk. Wij kunnen ze zeker iets helpen met zuren of zouten, doch of het deze stoffen zijn, die zij opzoeken, betwijfel ik sterk. Misschien is er iemand van onze leden, die eens scheikundig wil onderzoeken, welke bestanddeelen dat zure vocht bezit. 't Is mij tenminste niet bekend dat zulks ooit is gedaan. Volgens mijn bescheiden meening zou men daar onzen bijenteelt een grooten dienst mee bewijzen, want weten we dat, dan kunnen wij ze beter helpen en ik twijfel niet of we zullen onze bijen voor vele ziekten kunnen bewaren, misschien ook wel die van den laatsten tijd.

Ziezoo, ik heb nu in een paar artikeltjes iets verteld over het instinct der bijen, waarover natuurlijk in veel ruimeren zin geschreven kan worden, doch ik vrees dat het velen niet zal interesseeren. "We willen nu maar van dit onderwerp afstappen en een kijkje nemen in onzen bijenstal.

IMMENVAER.