Wenken voor beginners.


De vorige maal gaf ik den raad „doelbewust te werken en broedaanzet bevorderen".
Door de drijfvoedering, welke wij steeds zonder onderbreking blijven toedienen, tenzij een goede dracht dit overbodig maakt, hebben wij in Mei reeds krachtige volken. De volken worden nu gelijk sterk gemaakt. Men doet dit door aan de sterkste volken raampjes met gesloten, liefst uitloopend, broed te ontnemen met of zonder de zich daarop bevindende bijen.
We kijken natuurlijk goed uit, dat zich op deze raampjes de moer niet bevindt. De zwakkere volken worden hiermede geleidelijk versterkt, terwijl de sterkste volken hierdoor voorloopig nog van zwermgedachten worden teruggehouden Vooral als men deze hiervoor raampjes met heele vellen kunstraat teruggeeft, waaraan zij hun bouwdrift kunnen bevredigen en waardoor er weer meerdere cellen voor de moer vrijkomen om deze te beleggen.

Wanneer het weer nu warm is en er voldoende jonge bijen in een volk aanwezig zijn, is de Meimaand bijzonder geschikt om kunstraten te laten uitbouwen. Men hangt deze daartoe achter de stuifmeelraat en zoodra deze raten daar gedeeltelijk uitgebouwd zijn, hangt men ze in het broednest tusschen 2 ramen met uitloopend broed, omdat de moer deze raten daar spoedig gaat beleggen.

De bovengenoemde speculatieve voedering laten wij tevens gepaard gaan met het centraal verwijden van het broednest. Hieronder verstaan we het geleidelijk teruggeven der wellicht vroeger ontnomen overtollige uitgebouwde raten (zie April) en het inhangen van vellen kunstraat om deze te laten uitbouwen en beleggen. Het teruggeven of inhangen van uitgebouwde raten kan geschieden door deze direct tusschen 2 ramen met uitloopend broed te hangen. Dit gesloten uitloopend broed is kenbaar aan de meer bruinere zegels, die zich daarop bevinden en waarmede de broedcellen worden afgesloten. Bij een zeer sterke dracht hangt men de uitgebouwde raten of de kunstraten niet midden in het broednest, maar achter de stuifmeelraat, die het broednest afsluit. Deze raten zouden anders in het broednest geen broedraten maar honingraten worden en het broednest zou daardoor gedeeld worden, wat steeds moet worden voorkomen.

Door het gelijk sterk maken der volken vereenvoudigt men zijne bedrijfswijze, bovendien wordt het rooven der bijen onderling, in drachtlooze tijden, vrijwel voorkomen. Indien wij de zwermen willen laten afvliegen en menige beginner zal zich zeker dit genoegen niet willen ontzeggen, zullen de voorzwermen gelijk of kort na elkaar afkomen en zullen deze voorzwermen reeds door ons zijn opgezet, voordat de nazwermen het moedervolk verlaten.

Afkomende zwermen vliegen gaarne tezamen op één tros en zijn alleen door het uitzoeken der moeren weer te scheiden. Het tezamen vliegen van een voorzwerm met een nazwerm geeft tot groote vechterij onder elkaar aanleiding, waarbij ook de moeren slaags raken. Is men er vlug bij om de moeren uit te zoeken en te scheiden en sluit men de moeren elk apart op in een moerkooitje in verschillende schepkorven, dan voegen de bijen zich weer bij haar eigen moeren in deze korfjes.

Is het ons doel zwermen aan te nemen, dan zetten wij de drijfvoedering door tot de zwermen afgekomen zijn, tenzij een goede dracht dit drijven onnoodig maakt. Door de speculatieve voedering, het centraal verwijden v/h broednest en het gelijk sterk maken der volken zijn deze nu spoedig op „vlieghoogte", d.w.z.: alle raten zijn goed met bijen bezet, de raten zitten dik in het broed en er is voorloopig nog voldoende voedsel aan stuifmeel en honing of suiker in de cellen om het broed opgelegd. Alle factoren zijn dan aanwezig om een deeling van het volk te doen slagen.
Wanneer men dan geen maatregelen neemt, gaan de volken zich spoedig op zwermen toeleggen, vooral als het weer tegenwerkt en de dracht tijdelijk veel minder wordt. Dan ontwaakt de zwermdrift. Bij een zeer goede hoofddracht, die aanvangt als de volken op „vlieghoogte" zijn, wordt de zwermdrift echter uitgeschakeld en treedt de verzameldrift op.
En daar deze driften niet samen kunnen gaan, weet de natuur, die deze natuurdriften bij de bijen doet ontstaan, dus ook middelen, om deze hartstochten te beteugelen.

Voorteekenen, dat een volk zich op zwermen gaat toeleggen zijn: het beleggen van darrencellen, het bouwen van darrenraat of grof werk waar hun dit maar eenigszins mogelijk is, vooral aan het bouwraampje, b.v. in woningen met achterbehandeling en warmbroed. Het bouwraampje bevindt zich tegen de laatste broedraat is voorzien van een stukje kunstraat, zoolang hieraan nog geen darrenraat wordt aangezet, bevindt zich het volk nog niet op zwermhoogte, wordt hier grof werk aangezet, dan legt het volk zich op zwermen toe.
We bezien dus het bouwraampje als een thermometer, n.l. of er zwermkoorts is opgetreden of niet. Spoedig zullen er nu moerdoppen of koninginnecellen worden aangezet als een uiting van opgetreden zwermdrift.
Verdere zwerm-uitingen zijn:
1. Het uitvliegen van darren.
2. Er wordt niet meer gebouwd.
3. De raten staan stomp (de onderste cellen zijn dan op volle lengte opgetrokken.
4. Het baard maken (om het vlieggat en aan de voorkant der woning is het dan met bijen bezet, die zich niet erg actief toonen.)
5. Het volk verzamelt weinig meer (trage vlucht).
6. Er wordt weinig broed meer aangezet.

De moercellen worden door de moer belegd, echter niet alle op denzelfden dag en naarmate de larfjes, die na 3 dagen uit de eitjes komen, groeien, worden de moerdoppen langer; nog zes dagen later zijn de larfjes volgroeid. Zij spinnen zich nu in, waarna deze moercellen door de bijen worden verzegeld. Een week later verlaat de eerste jonge moer haar cel. In normale gevallen is de voorzwerm dan reeds lang afgevlogen, meestal wanneer de moercellen verzegeld zijn of kort vóór of nadien. De vakterm luidt: „zoodra de moerdoppen in de melk staan, kan de voorzwerm bij gunstig weer iederen dag afkomen".
De voorzwerm met oude moer verlaat dan meestal tusschen 11 en 2 uur met ± de helft der bijen de woning en 8 à 11 dagen later komt gewoonlijk de nazwerm af met een jonge moer.

Deze jonge moer trekt bij 't afvliegen zich minder aan van het weer en den tijd van den dag en ongeveer de helft der overgebleven bijen volgen haar. Spoedig kunnen nu meerdere nazwermen volgen, omdat andere jonge moeren reeds rijp zijn of worden. Maar dit dient te worden voorkomen, wijl de kans op honing van het moedervolk toch reeds gering geworden is.

De korfimkers nemen vaak meerdere nazwermen aan, omdat zij naar uitbreiding van het aantal volken streven en hun bedrijfswijze hierop is ingesteld. De kast- en boogkorfimkers zullen in het algemeen trachten het zwermen te voorkomen of zeer te beperken, aangezien hij voor nieuwe volken weer dure woningen moet aanschaffen en men verstandiger doet in den lossen bouw met ongedeelde volken te werken.

Schep de zwermen zoo spoedig mogelijk, vooral als ze in de zon hangen. Voorzwermen blijven langer hangen dan nazwermen. De voorzwermen met oude moer blijven soms wel tot den avond hangen, maar de nazwermen met jonge moer kunnen er soms spoedig vandoor gaan. Schep uw zwermen in koele korven, waartoe men ze van te voren even in water kan dompelen. In een koele schepkorf trekt de zwerm zich beter tezamen. De omgebonden bijendoeken worden wat nat gemaakt en de aldus opgedoekte zwermen worden op een luchtige plaats opgeborgen, waarna men de zwermen tegen den avond in de nieuwe woningen overbrengt.
In het midden dezer nieuwe woningen hangt men een uitgebouwde raat, waarin zij hun meegebrachten voorraad kunnen opbergen. Overigens komen deze nazwermen gewoonlijk op ramen met kunstraatvellen, alleen den voorzwermen kan men in het midden meerdere uitgebouwde raten geven, wijl deze reeds een bevruchte moer hebben.

Bij zwermrijpe volken voorkomt men vaak het natuurlijk zwermen, men maakt dan kunstzwermen. Dit doet men o.a. om te voorkomen, dat de zwermen ons zouden ontsnappen of om daarmee de buren geen overlast aan te doen. We maken dan kunstmatig een zwerm en noemen die naar de wijze, waarop hij wordt gemaakt: veger, vlieger en aflegger, doch hierover in Juni meer.

Zwermbevorderend werkt men door de volken „op vlieghoogte" eng te houden, dus geen verdere uitbreiding meer te geven aan het broednest of de honingruimte. Daarentegen tracht men zwermverhinderend te werken, door de volken dan juist meerdere ruimte te geven door een der volgende methode's:
1. De honingkamer vrij te geven.
2. Verdere centrale verwijding van het broednest mogelijk te maken.
3. Het afsperren van de moer op ± 4 broedraten.
4. De omhangmethode toe te passen.
Van een dergelijke methode kan alleen succes verwacht worden, indien de volken nog vrij zijn van zwermdrift en goede intredende dracht ons streven ondersteunt.

G. VELDKAMP.