PRACTISCHE ERVARINGEN.

Een Kanjer.

De Hazelaar (corylus avellana) welk imker kent hem niet; de vroege windbloeier, welke met zijn lange gele mannelijke bloemaren, onze bijtjes van het noch zoo schaarsche stuifmeel volop kan voorzien. Ik zeg volop; ja wanneer moeder natuur meewerkt, doch dit mislukt in het vroege voorjaar meestal en het blijft dan ook maar gewoonlijk bij naam, de vroege stuifmeelboom.
De strenge winter van dit jaar heeft echter zijn bloeiperiode verlaat en al moge het buitendek der bloemkatjes ook door de vorst eenigszins gebruind zijn geweest, hij heeft goed gestoven en de bijtjes hebben er goed van geprofiteerd, althans waar die struiken voorkwamen.

Ik mis hier echter van dat gewas en niettemin gingen mijne bijtjes steeds volop gekropt naar binnen. Ik moest er het mijne van hebben want er waren hier toch nog geen bloeiende planten. De vliegrichting der bijen eens nagewandeld en jawel, daar zag ik hier in de buurt, in den tuin van een kasteel een boom, ja een boom van maar even circa 20 meter hoog, met een kruin van 10 meter breed, welke op eene hoogte van 4 meter van den beganen grond begon, met een stamomvang van 1,60 meter van onder tot boven met duizenden en duizenden katjes, nog wel in trosjes van zes tot zeven stuks bij elkaar. Ik keek me de oogen uit mijn hoofd.

Kon dat een hazelaar zijn? Vlug op zoek naar de tuinbaas en dra had ik hem gevonden. Hij vertelde mij dat het een hazelaar was, maar dat hij de soort niet kende doch het was een unicum in deze streek. Naderbij gekomen sloeg hij met een stok tegen den ondersten tak, het was een wolk van stuifmeel en van bijen. Ik besloot het niet zoo te laten, bedankte hem en ging zelf onderzoeken, (determineeren) dra had ik hem gevonden, de soortenkeus der hazelaars is zoo uitgebreid niet. De naam van dezen kanjer is corylus colurna. Wel bloeit hij zoo lang niet, maar dit doet trouwens geen der hazelaars. Ik vermeld hier den naam omdat deze soort een eerste plaats verdient onder de vroeg stuifmeelgevende boomen.

Wie plaats heeft, schaffe er zich een aan, ze zijn in den handel. Jammer dat ondergeteekende hier geen foto kan bijvoegen, misschien bij gelegenheid nog wel eens.

C. DE JONG, Hoensbroek 23-3-'29.

.-.-.-.-.-.

1909—1929.

Mijnheer B,
Uw mededeeling in het Groentje van April j.l. vind ik wel aardig, wat betreft het weer tot bewustzijn brengen der schijndoode moer. Zulks heb ik ook alreeds ontmoet en met goed gevolg bewerkt, maar wat mij meer bevreemdde, was dat U die moer, nadat ze weer tot bewustzijn was gekomen zoo maar onbeschermd (ten minste volgens uw schrijven) in het moerlooze volk liet loopen en dat met goed gevolg. Velen mijner mede Imkers zullen, bij zoo'n behandeling, wel tot de ervaring gekomen zijn, dat de nieuwe majesteit, niet vorstelijk werd ontvangen, maar. . . . .gefusileerd. Het kan soms gebeuren, maar zeer zeker, hoogst zelden; wel in een tijdelijk, gesloten kooitje of wel, een jonge, onbevruchte moer, dat is mijne jarenlange ervaring, welke ik voor navolging aanbeveel.

Z. Vl., Imker Zeeland.