De bijenvolken hebben zich na den strengen winter weer aardig hersteld, maar het gure voorjaar heeft aan de ontwikkeling weinig goed gedaan. Toch behoeven we niet te wanhopen, want de voorbeelden zijn er te over, dat een gunstige wending in het weer de geheele bijenwereld een ander aanzien geeft. Denken we b.v. eens aan 1923 toen half Juni een dracht inzette als zelden tevoren en er dat jaar én van de zomergewassen én van de heide groote hoeveelheden honing gewonnen werden.
Wellicht zullen de zwermen later dan gewoonlijk komen, doch het is nu pas half Mei en vele volken zijn reeds zoover, dat het mij niets verwonderen zou, of zij geven half Juni een eerste zwerm en dat is nog precies op tijd, vooral voor den heide-imker.

Zoo zachtjes aan wordt het ook tijd eens aan de tentoonstellingen te gaan denken, d.w.z. de inzenders dienen reeds vroegtijdig hun materiaal daarvoor uit te zoeken en tentoonstellings-fähig te maken. En nu moeten wij eens wijzen op de groote fouten die steeds ieder jaar hierbij weer worden gemaakt, zoodat werkelijk goede inzendingen, door nonchalance niet voor bekroning in aanmerking komen. En niet alleen door nonchalance, ook door gebrek aan inzicht komt vaak een inzending niet voor bekroning in aanmerking, niettegenstaande de ingezonden volken althans voor wel 99% beter zijn dan de andere.

Ik wil hier enkele voorbeelden van fouten bij het inzenden noemen ter illustratie. Als voorbeeld nemen we b.v. dat gevraagd wordt de beste opzetter in lossen bouw. Menig imker meent goed te doen op het laatste nippertje zijn volken van de heide te halen en ze dan zooals ze op de heide stonden in te zenden. We krijgen dan volken te zien met honingkamer en moerrooster, soms met sectiebakken, ook wel alleen met reisraam zonder kleedjes en verbaas U niet, vaak nog muurvast dichtgespijkerd, zoodat de jury handen vol werk heeft om den inhoud zichtbaar te maken. Let wel, gevraagd was opzetters en ingezonden werd een volk zoo uit de volle dracht gehaald. Ik kan me voorstellen dat de jury zoo'n volk, wellicht het beste, dat op de tentoonstelling aanwezig is eenvoudig laat voor wat het is en het geen keuring waardig vindt.

Een ander voorbeeld. Gevraagd wordt een collectie van 5 volken in vasten bouw. Iemand zendt 4 prachtvolken in plus een volkje, dat het bekijken niet waard is. Het gaat de commissie aan het hart deze inzending te diskwalificeeren, doch het is feitelijk geen collectie, het is een samenvoegsel van ongelijksoortige eenheden. Laat men toch eens verder zien dan zijn neus lang is, laat men eens de inzendingen gaan bekijken van veehouders, van pluimveehouders, van tuininzendingen e.d. Daar zorgt men er voor een colleciie bijeen te brengen, waarvan de samenstellende deelen best de concurrentie met elkaar kunnen doorstaan. Ieder deel van de collectie wijkt slechts hoogstens in kleine onderdeeltjes van het andere deel af, maar groote verschillen, zooals bij de inzending van bijen vaak is waar te nemen, treft men daar niet aan.

Weer een voorbeeld. Gevraagd wordt de beste inzending bijenvolken in lossen bouw. Sommige imkers meenen, dat het beste bereikt is, als de volken maar goed zwaar zijn. Geen nood, van andere volken worden de zwaarste ramen uitgenomen en gevoegd bij het tentoonstellingsvolk. Zoo'n volk is dan buitengewoon zwaar, heeft veel honing, maar de ongeloovige jury onderwerpt zoo'n inzending eens aan een nauwkeurige inspectie en het blijkt, dat men wel met een zwaar volk, doch niet met een best volk te doen heeft.
Zoo hebben we volken aangetroffen, welke zeer goed in den honing (van het vorige jaar), maar zeer slecht in het volk zat en bovendien blijken gaf reeds zeer lang moerloos te zijn. Of, men trachtte de jury een rad voor de oogen te draaien door tusschen twee gevulde broedkamers er een te plaatsen met uitsluitend ledige ramen, hopende, dat de keurmeesters wel zouden gelooven, dat de kast tjokvol bijen zat.

Ook bij de inzendingen honing treft men vaak dingen aan, die wijzen op een volkomen gebrek aan inzicht hoe eigenlijk moet worden tentoongesteld. Vooral op het gebied van raathoning wordt nogal eens gezondigd. Gevraagd wordt raathoning uit vasten bouw en ziedaar de jury treft raathoning uit lossen bouw aan, kunstig bijgesneden om den indruk te wekken, dat hij inderdaad uit vasten bouw afkomstig is.

Een ander voorbeeld. Gevraagd wordt raathoning uit lossen bouw, minstens 5 K.G. Een inzender heeft een keurige opstelling gemaakt van al zijn gewonnen raathoning waarbij minstens wel een 10 K.G. puike raathoning zich bevindt, maar......een ander gedeelte van dezelfde inzending kan op de naam raathoning bijna geen aanspraak maken. Er was voldoende voor een schitterende inzending, doch de slechte raampjes met honing (onverzegeld, onregelmatige raat, bebroede raat, raathoning waarin stuifmeel enz.) bedierf de geheele inzending en een beslist mindere inzending, doch precies voldoende aan hetgeen gevraagd wordt, gaat met den prijs strijken.

Zoo zou ik kunnen voortgaan, maar ik vertrouw, dat het noemen van deze voorbeelden voldoende is, om toekomstige inzenders een vingerwijzing te geven hoe zij moeten inzenden. Zendt niet meer in, dan gevraagd wordt, als het meerdere niet minstens even goed is.
Lees nauwkeurig het vraagprogramma en zendt in, wat gevraagd wordt, dus geen volken met opgezette honingkamers en reisramen, als opzetters gevraagd worden. Tracht de jury niet om den tuin te leiden, door op het laatste nippertje een volk samen te stellen in de hoop, dat zij het zoo wel zal slikken. Bedenk, dat de jury bestaat uit goede vaklui, die beter dan gij misschien op de hoogte zijn van de kunstgrepen die soms aangewend worden om het inferieure soms goed te doen lijken.
Zoo waardeerde ik het van een onzer grootste imkers, die ingeschreven in een bepaalde klasse daar niet inzond, omdat er niet was. Wij zijn er van overtuigd, dat het hem geringe moeite gekost had uit zijn materiaal een schijnvolk (geen schijnkolonie) samen te stellen, doch hij had een naam te verliezen en zond dus in die klasse niet in.

En nu nog wat anders. Een tentoonstelling is er niet uitsluitend voor om prijzen te behalen, doch in hoofdzaak om het publiek te laten zien, wat goed en wat minder goed of slecht is. Vele beginnende imkers bezoeken tentoonstellingen, juist om op de hoogte te komen met wat door de jury als prima is bekroond en hoe staan zij verwonderd een volk, dat oogenschijnlijk tot de slechtste behoort met den eersten prijs bekroond te zien en een prachtvolk!!! geen prijs waardig gekeurd te zien.

Zoo zagen we meermalen bij een stand een groepje imkers druk pratend en beoordeelend zich verwonderen, dat de jury geen bekroning had toegekend aan een collectie volken, die opgenschijnlijk tot de beste van de tentoongestelde behoorde. Maar zij hadden niet gezien, dat het broednest niet deugde, zij hadden niet gezien, dat de opzetter!!! moerdoppen had inplaats van een moer; hun oordeel was oppervlakkig en zij hadden niet de vrijheid van de commissie om alles uit elkaar te nemen.

Als er dit jaar geen heidehoning is, zendt dan ook geen raathoning van verleden jaar in; men bedriegt dan minder de jury, dan zichzelf.
Een en ander neemt echter niet weg, dat er absoluut geen bezwaar is reeds nu te zorgen, dat men een goede collectie volken kan inzenden. Ge kunt zonder bezwaar thans Uw kracht inspannen om werkelijk goede volken tentoon te stellen. Ga niet van het standpunt uit, dat abnormaal zware volken de beste zijn, doch dat normale volken eerder kans hebben een prijs te winnen, dan de eerste. Laat Uw inzending aan het publiek leeren, hoe een goed volk in een bepaalden tijd van het jaar eruit moet zien, dan heeft Uw inzending heel wat meer nut gedaan, dan de enkele guldens, welke gij er mede verdient.

JOH.A. JOUSTRA.