Wenken voor beginners.

De natuur heeft tot heden niet medegewerkt tot een vroege en voorspoedige ontwikkeling in onze volken en vooral remmend gewerkt op den omvang van het broednest. Waar sterk overwinterde en goedverzorgde volken anders in de Meimaand reeds zwermen kunnen geven, zal er dit jaar wel geen sprake van zijn. ( Gelukkig is het weer heel wat gunstiger geworden en kwamen ook reeds in deze maand zwermen. Red.)
Midden Mei vertoonden de meeste volken nog maar 3 à 4 ramen met broed, terwijl anders half Mei, de volken reeds op of nabij „vlieghoogte" waren. Wij vleien ons echter met de hoop, dat alles nog kan goed komen, temeer waar ook de natuur in alles is teruggebleven.

Wij kunnen hierbij weer zoo goed opmerken, hoe de ontwikkeling van het bijenvolk zich aanpast aan de natuurlijke omstandigheden. Toen ik in de 2e week van Mei mijn volken weer inspecteerde, trof ik veel stuifmeel in de raten aan en nam ik mijn maatregelen tot de centrale verwijding van het broednest (zie Mei.). Met een welvoorzienen stuifmeelgordel om het broed en in de stuifmeelraten kunnen de volken zich beter en sneller ontwikkelen, vooral, als wij de drijfvoedering niet vergeten. Ook de kunstraatvellen worden door dit drijfvoeder mooier en vlugger uitgebouwd en kunnen daardoor reeds vroeger door de moer worden belegd. Van een goede verzorging in de Mei- en Junimaand hangt het voornamelijk af, of wij met volle of met ledige honingpotten den winter zullen ingaan, mits het weer en de dracht wat medewerken.

Wat we kunnen doen, dat doen wij, om toch vooral sterke volken te hebben als er een hoofddracht voor de deur staat; zijn de volken te laat sterk, zoo is al ons streven tevergeefs, geweest. Volken die echter te vroeg sterk zijn, vóór een bepaalde hoofddracht aanbreekt hebben dit nadeel, dat zij veel aan onderhoudsvoer kosten en ook aan tijd, omdat we hierbij zwermverhinderend (zie Mei) moeten optreden. Dit is niet altijd even gemakkelijk, vooral bij afwisselend weer en ingetreden drachtpauzen.
Dit jaar zullen we van te vroeg sterke volken voor de voor- en middenzomerdracht waarschijnlijk minder last hebben. De natuur zal er m.i. meer op ingericht zijn om haar achterstand vlugger in te halen, dan onze bijen zulks vermogen. Men zal misschien in vele streken alles moeten in het werk stellen om tijdig sterke volken te hebben. Doch we weten het allen, voorspellingen zijn moeilijk, vooral ten opzichte der natuur en van onze bijen.

Het mooiste en gemakkelijkste werkt men dus, als de volken pas sterk zijn, juist als de hoofddracht aanvangt, iedere beginnende imker weet voor zijn streek wel waarvan hij het moet hebben. Hij zorge, dat minstens 5 weken voor een hoofddracht, de volken volop van broed en eitjes zijn voorzien, want hieruit wordt het leger van drachtbijen geboren, hetwelk hem den honing moet inbrengen. In het vorig nummer gaf ik den raad om in kasten met ongedeelde volken te werken, dus het zwermen geheel of zooveel mogelijk te voorkomen.

Wil men toch uitbreiden en daartoe een voorzwerm aannemen, zoo is het goed dezen natuurzwerm in de nieuwe woning wat te voeren. Opgezette natuurzwermen (voor- en nazwermen) begint men eerst na 2 à 3 dagen te voeren. Bevinden zich echter midden in de nieuwe woning één of meerdere uitgebouwde ramen, dan kan men ook eerder daartoe overgaan, want de zwermen hadden dan gelegenheid om in de uitgebouwde cellen hun meegebrachte proviand te ledigen.
We voeren deze zwermen zoolang, tot zij al de ingehangen kunstraten in korten tijd hebben uitgebouwd, tenzij een goede dracht dit voeren overbodig maakt. Door dit voeren drijven wij deze zwermen tevens aan, zoodat zij sterk kunnen zijn voor de heidedracht. Opgezette zwermen bouwen gaarne, vooral als men ze wat voert.

Wil men den afgekomen voorzwerm niet aannemen, dan wordt deze geschept in een schepkorfje en hierin even opgedoekt. In het moedervolk, dit is de kast waarvan de voorzwerm is afgevlogen, wordt nu al het darrenbroed gekopt en alle moerdoppen op 2 na uitgebroken. Twee mooie groote doppen één open en één gesloten (liefst op één broedraam) laten we staan en hangen dit raam, met een punaise gemerkt, midden in het broednest. Nu wordt de oude moer uit den voorzwerm in het schepkorfje uitgezocht. Botst men het korfje even op den grond, dan loopen de bijen spoedig daarna tegen het schepkorfje omhoog en ook hare majesteit en ziet men haar vrij spoedig. De oude moer wordt doodgemaakt of b.v. voor een reservevolkje gebruikt. De bijen, dus zonder moer, worden weer direct uit het schepkorfje op het moedervolk terugstooten of vliegen ook vanzelf weer, nu zich geen moer meer in den zwerm bevindt, op het moedervolk terug. Indien wij de jonge moer hooren fluiten, dit doet de moer, die het eerst is uitgeloopen, zoodra zij zich vrij in het volk beweegt óf als wij zien, dat een der moerdoppen leeg is en de moer zich dus in het volk bevindt, wordt de andere moerdop verwijderd. Alle ramen worden nu nog eens goed nagezien en mochten zich nog moerdoppen hierop bevinden, dan worden deze verwijderd. Mocht er nog darrenbroed zijn dan wordt dit gekopt en darrenraten verwijderd of zooveel mogelijk als buitenraten tegen het broednest aangeschoven, opdat de jonge moer, die spoedig bevrucht zal worden, in het broednest of fijn werk komt.

Darrencellen worden gekopt met een scherp mes, wanneer wij kunnen aannemen, dat zij toch te laat komen voor de bevruchting van de jonge moer of indien wij meenen, dat het volk van voldoende volwassen darren is voorzien en wij een deel van het nog aangezette darrenbroed best kunnen missen. Een jonge moer van ± 5 dagen oud kan reeds ter bruidsvlucht uitvliegen. Darren zijn op hun 8ste levensdag voor de paring rijp. De moer gaat voor de bevruchting soms eenige malen ter bruidsvlucht. In deze dagen is het noodzakelijk niets aan de omgeving of het uiterlijke van uw stand of kast te veranderen, omdat wij niet weten, waarop de moer zich heeft ingesteld, om vervliegen te voorkomen. Het zou anders kunnen gebeuren, dat de jonge moer haar woning niet meer zou herkennen. Zoodra dus de jonge moer bevrucht is, begint zij spoedig een nieuw broednest te maken, de bijen trekken zich nu weer meer in het nest terug en de uitgeloopen cellen worden netjes door de bijen opgepoest, zien er glimmender uit, opdat de nieuwe majesteit de cellen mooi en schoon zal aantreffen om deze weer te beleggen. Door de bovenaangehaalde methode hebben wij dus de voorzwerm aan het volk teruggegeven, het volk is van een jonge en minder zwermlustige moer voorzien en het nazwermen is voorkomen.

Wordt de voorzwerm wel aangenomen, dan wordt deze in de nieuwe woning opgezet en het moedervolk wordt dan verder gelijk boven is medegedeeld behandeld, n.l. darrenbroed koppen, moercellen uitsnijden op 2 na enz. enz., nazwermen komen dan niet af.

Men kan echter ook den nazwerm, nadat de voorzwerm is afgekomen en opgezet, wel laten afkomen. Hebben wij dezen nazwerm geschept in het schepkorfje en gezorgd, dat hij er niet meer kon uitvliegen, eerst dan worden alle moerdoppen in het moedervolk uitgebroken. Wij koppen al het darrenbroed, verwijderen weer de darrenraten of hangen deze buiten het broednest en geven dan den nazwerm aan het moedervolk terug.

Is het volk zwermrijp, dan kunnen wij ook een kunstzwerm maken. Wij gaan nu als volgt te werk: Uit het volk zoeken wij de moer op en hangen het raam met de zich daarop bevindende moer en bijen midden in de nieuwe woning. Aan weerskanten van dit raam hangen wij nu een of meerdere uitgebouwde ramen en vullen de kast verder met kunstraten aan. De oude woning met het moedervolk wordt nu op een andere verwijderde plaats gezet en de nieuwe woning met het broedraam waarop de moer zich bevindt komt op de plaats van de oude woning. Wij maken dezen kunstzwerm op een mooien vliegdag, liefst op het midden van den dag. Van het moedervolk vliegen nu veel bijen uit en vliegen op hun oude aanvliegplaats, dit is op de nieuwe woning, terug. Spoedig heeft de oude moer dus weer genoeg bijen om zich heen en begint zij in de uitgebouwde raten het nieuwe broednest te maken. Treedt slecht weer in, dan moeten wij dit volk voeren. Het moedervolk verliest al zijn vlieg- of haalbijen en houdt dus de de jonge bijen over. Voorraad is er wel, maar water moeten wij aan dit volk verstrekken, dit dienen wij toe in een dunne suikeroplossing, het wordt dan beter opgenomen. Wij snijden in dit volk nu al de moerdoppen weer uit op 2 na en handelen verder als aangegeven is bij het teruggeven van de voorzwerm.
Wij noemen dezen kunstzwerm „een vlieger , omdat de zwerm zich vormt door het terugvliegen der bijen op haar oude standplaats. De jonge bijen, die zich nog niet hadden ingevlogen blijven in het moedervolk.

Tot slot nog een aanvang voor het omhangen: Deze methode wordt toegepast om het zwermen te voorkomen. Is het volk „op vlieghoogte". Zoo wordt het raam met de moer erop midden in een broedbak gehangen en wordt deze broedkamer verder precies aangevuld als bij het maken van een vlieger (zie boven). Deze broedbak komt op de plaats van de vorige broedkamer, waarin wij de raampjes weer aansluitend hadden gerangschikt en aangevuld. Op de onderste broedkamer waarin dus de moer zit, leggen wij een koninginnerooster en hierop komt het volk waarin zich dus alle ramen met broed op één na bevinden. Acht dagen later snijden wij in deze broedkamer eventueel alle moerdoppen, of redcellen genaamd, weg en kunnen nog 14 dagen later weer omhangen, doch hierover in Juli meer!

G. VELDKAMP.