Kort verslag over het voorkomen der Noséma in Nederland.


Dit betreft mijn ervaringen over 1928 en de Aprilmaand van dit jaar.
Ik zou nog niet tot mededeeling zijn overgegaan, indien de aard dezer ervaringen mij niet daartoe bijzonder drong. Ik ben van meening, dat de imkers nu reeds moeten weten, hoe de situatie is en hoe ze kan worden. Daar het mijn plan slechts is, de imkers op de hoogte te houden, zal ik aan mijn droge cijfers weinig beschouwing vastknoopen.

Laat ik beginnen met er op te wijzen, dat het Rijk verleden jaar voor studiemateriaal aankocht een stand bijen, bestaande uit 20 volken, de meeste aan den zwakken kant.
Verschillende imkers hebben mij verleden jaar en ook reeds dit jaar weer geregeld bijen toegezonden, verzameld naar mijn voorschrift. Onderstaande lijst geeft een overzicht van het onderzoek der volken van het Rijk en van drie imkers.


Indien ik eenige gegevens uit dit staatje wil nemen, wijs ik in de eerste plaats op het feit, dat in 1928 de Noséma onder de onderzochte volken sterk geheerscht heeft. (Let op de cijfers in de kolommen licht en sterk besmet.)

De volken raakten in den loop van Juni en Juli steeds meer hun parasieten kwijt. Die welke het minst sterk besmet zijn, raken voor een deel volkomen parasietenvrij.
Rijksvolken in Mei 1928, 7 licht besmet, 9 sterk besmet
Rijksvolken in Juli 1928, 10 onbesmet, 3 licht besmet
K-volken in Mei 1928, 10 sterk besmet
K-volken in Juli 1928, 3 onbesmet, 7 licht besmet

De voorloopige gevolgtrekking uit deze waarnemingen is deze, dat de volken in 1928 zich dus niet allen hebben kunnen ontdoen van de parasiet. Zij was toch nog in 1929 in verschillende volken aanwezig.
Van verschillende andere imkers kreeg ik in April nog bijen gestuurd, waaronder er waren, die 80—100% parasieten bevatten. Sommige volken waren door de Noséma ten gronde gegaan.
Indachtig aan de ervaringen in Zwitserland waar men weet, dat Noséma-jaren afwisselen met Noséma vrije jaren, in elk geval jaren waarin de parasiet schijnbaar geen schade doet, stel ik mijne bevindingen in het licht dezer Zwitsersche ervaringen.

1. Nogmaals raad ik den imkers aan zich te vergewissen of hun standen rein zijn van de parasiet en indien ze dit zijn ervoor te zorgen, dat ze dit blijven.
2. Zich af te vragen, langs welken weg hun gezonden bijen besmet kunnen worden. Tijdens het heideverblijf is daartoe, naar mijn meening, een uitnemende gelegenheid. Vervliegen kent ieder ervaren imker, een systematisch onderzoek hierover heeft dit bevestigd.
3. Indachtig te blijven aan de behandeling met medicijnen, zooals dit in het Februari-nummer van dit jaar is aanbevolen.

En dan zullen we verder rustig afwachten wat de Noséma in de naaste toekomst met onze volken voorheeft.

Dr. A.J. WINKEL.