BOEKBESPREKING.

Onderzoekingen over de wijze, waarop de honingbij haar voedsel verzamelt.

Proefschrift van A. Minderhoud, Rijksbijenteeltconsuient
te Wageningen.


(deel I)
Wij hebben in een van de vorige nummers beloofd uitvoerig op dit proefschrift terug te komen en dat doen wij met des te meer genoegen, omdat het proefschrift getuigt van een ernstig werken, een onvolprezen geduld en een groote kennis van de levenswijze der bijen.
Dr. Minderhoud is in onze kringen geen onbekende en wie met hem kennis maakte, zal ervaren hebben, dat men hier te doen heeft met een ernstige degelijke werker een goed opmerker en een zelfstandig waarnemer.
Het proefschrift is dan ook het resultaat van langdurige eigen observatie, zèlf zoeken naar methoden om te komen tot de juiste inzichten hoe en op welke wijze de bijen haar voedsel verzamelen.


Hoe de proeven voorbereid werden.

Het proefvolk bevindt zich in een vertrek op de eerste verdieping van het Laboratorium voor Microbiologie, op een tafeltje vlak voor een op het O. uitziend venster (zie fig. 1).

Op de tafel AA staat een gewone bijenkorf, waarvan het normale vlieggat gesloten is. De bijen kunnen haar woning verlaten door een opening B en een tunnel C, die in het blad van de tafel zijn uitgezaagd. De tunnel is daarna weer met een dun plankje bedekt. Zij is 10 c.M. breed en 1 c.M. hoog. Op de plaats waar deze tunnel in den rand van de tafel uitmondt, bevindt zich een galerij DEFG, die met het vensterkozijn K verbonden is. Deze galerij heeft opstaande randen van 1 cM. hoogte. Aan de bovenzijde wordt zij door 2 glasplaten afgesloten. Deze laten in het midden een strook van plm. 5 c.M. breedte onbedekt. Die opening wordt afgesloten door 15 draden van dun koordelastiek. Dit is plm. 1 m.M dik, zoodat er geen bijen tusschen de matig gespannen draden door, ontsnappen kunnen. Kleine insnijdingen in de zijwanden der galerij houden deze draden op afstand. Het elastiek is vastgemaakt aan kleine spijkertjes S, die in 2 à 3 rijen staan, teneinde een draad, die te slap geworden is, gemakkelijk te kunnen spannen. Daartoe wordt het oogje van den draad even naar een iets verder verwijderd spijkertje overgebracht.

De galerij eindigt een paar m.M. in een opening in het raamkozijn, waardoor de bijen bij Vg het vlieggat kunnen bereiken.
Dit vlieggat bevindt zich 1 c.M. boven de vensterbank, die hellend is en waarop bij Sp een stukje spiegelglas staat, dat tusschen eenige spijkers geklemd is, zoodat de waarnemer, die naast de tafel voor het venster staat, toch het vertrek der bijen kan controleeren, indien dit in bizondere gevallen noodzakelijk is. De galerij is zoo hoog, dat de bijen er ongehinderd door passeeren kunnen en zoo laag, dat zij geen pogingen aanwenden om te vliegen.
Het doel der elastieken draden is om bijen, die er onderdoor loopen, eenige oogenblikken gevangen te kunnen houden.

In 1926 werd bovenstaand toestel in gebruik genomen, doch het bleek al spoedig, dat er eenige veranderingen in moesten worden aangebracht, daar een groot aantal bijen, inplaats van over den bodem, langs den onderkant van de glasplaten de galerij doorliepen, zoodat dus een genummerde bij niet als zoodanig te herkennen viel. (zie fig. 2).

De thuiskomende bijen liepen bijna zonder uitzondering met den rug omhoog naar binnen.

In de volgende figuur ziet men de aangebrachte verandering. Daardoor gelukte het den proefnemer het aantal in omgekeerde stand uitgaande bijen tot plm. 1% terug te brengen. Daar de bijen hoofdzakelijk langs den lichtkant der galerij, welke van hout was, de woning verlieten kwam het voor, dat enkele bijen aan den houten wand begonnen te knagen, waardoor verwarring en tijdverlies ontstond, zoodat deze wand met glas (G fig. 3) bekleed werd. Ook het elastiek moest het ontgelden. Ook dit bezwaar werd geheel opgelost.

Een van de voorwaarden voor goede waarneming is, dat de proefbijen genummerd worden. Dhr. Minderhoud gebruikte een verfstof bereid als volgt: op een glasplaat werden eenige droppels van een goed vloeibare oplossing van canadabalsem in xylol met zooveel krijtwit vermengd, dat de stof nog goed met een penseel kan worden uitgestreken. Daarna werd een hoeveelheid van een gekleurd verfpoeder door de massa vermengd tot de gewenschte kleur verkregen was. Deze verfstof beviel dhr. Minderhoud beter, dan de veelal gebruikelijke oplossing schellak in alcohol, omdat dit laatste gemakkelijker van het borststuk loslaat. Er werden eenvoudige teekens gebruikt.

Oriënteerende waarnemingen.

De in 1926 begonnen proeven hadden tot doel uit te maken of een bij gedurende een vliegdag steeds eenzelfde drachtplant bezoekt.
Deze proeven werden als volgt uitgevoerd. Met stuifmeel thuiskomende bijen werden gevangen gezet, een klompje afgenomen, de bij van een nummer voorzien en weer vrijgelaten. Genoteerd werden het tijdstip waarop dit geschiedde, het nummer der bij, de kleur en de vorm van het klompje en het merk van het huisje, waarin het stuifmeel werd opgeborgen. Dit afnemen van stuifmeel werd nu herhaald telkens als zich daartoe de gelegenheid voordeed.

Greep uit het Overzicht 1926
No. 3 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . No. 7
29 April . . . . .10.05 . . . Plant D . . . . . . . . . . 2 Mei . . . . 15.06 . . . Plant P
3 Mei . . . . . . 11.48 . . . Plant D . . . . . . . . . . 3 Mei . . . . 11.40 . . . Plant Q
3 Mei . . . . . . 12.14 . . . Plant D
3 Mei . . . . . . 14.59 . . . Plant D
3 Mei . . . . . . 15.53 . . . Plant D
4 Mei . . . . . . 09.38 . . . Plant D
4 Mei . . . . . . 11.50 . . . Plant D . . . . . . . N.B. De uren zijn in “Zonne”tijd.

Uit deze proeven is te zien, dat de meeste bijen eenzelfde drachtplant dagenlang blijven bevliegen, terwijl enkele op een andere plantensoort zijn overgegaan; een resultaat, dat overeenstemt met de uitkomsten van andere onderzoekers.


Systematisch onderzoek.


In 1927 werden bovenstaande proeven systematisch voortgezet. Eenige bijen uit het Lab. volk werden genummerd en haar gedrag gedurende zekeren tijd aan het vlieggat geobserveerd. Kwamen zij met stuifmeel binnen, dan werd dit afgenomen en gedetermineerd. Op deze wijze kon worden vastgesteld welke plant zij hadden bevlogen, terwijl men tevens een overzicht krijgt over den duur der vluchten. Hoofddoel was, bestudeering der vliegbijen onder natuurlijke omstandigheden, teneinde bij latere proeven, waarbij den bijen gelegenheid geboden wordt voedsel te verzamelen op voederschaaltjes een basis te hebben om de beteekenis en de nawerking van dit feit te kunnen nagaan.

Van de verschillende proeven laten we hier een volgen. Deze had een der eerste vliegdagen plaats. De gemerkte groep bestond uit 10 bijen, die alle crocusstuifmeel verzameld hadden. Deze groep werd geobserveerd op 16, 17, 21 en 23 Maart, doch het gedrag der verschillende bijen was zeer uiteenloopend. Een paar ervan zijn slechts één of tweemaal weergezien; anderen vertoonden zich vrij regelmatig. Hier volgt het gedrag van één bij.

16 Maart. Prachtig voorjaarsweer; zeer drukke vlucht. 9.20 liep zij in de galerij rond. Om 9.45 was zij 8 maal tot bij het vlieggat geweest, doch keerde telkens terug. Zij vloog om 9.51 uit, kwam 10.03 zonder stuifmeel binnen en vertrok dadelijk weer. Dit herhaalde zich om 10.14, 10.18 en 10.23 Om 10.26 kwam zij weer binnen en verdween in den tunnel. 10.49 vloog zij uit en kwam 11.09 zonder stuifmeel binnen. 11.30 vloog zij weer uit, 11.54 met kleine crocusklompjes binnen.
17 Maart. Prachtig weer; vrij warm. 10.47 zonder stuifmeel binnen; uit 11.30, 11.47 met crocusklompjes binnen. Uit 12.15.
Op 21 Maart, schitterend weer ging zij uit om 11.34 en kwam 12.03 zonder stuifmeel binnen.
Op 23 Maart vrij donker en koud met zwakke vlucht, kwam zij 11.52 met crocusstuifmeel binnen; uit 12.01 binnen, 12.07 met zeer kleine crocusklompjes.

Bij de proefnemingen gedurende de bloei van de paardenbloem bleek het, dat de proefdieren neiging hebben het verzamelwerk den geheelen dag voort te zetten, met nu en dan een onderbreking. De vluchten duurden meestal langer dan bij proeven vóór den bloei der paardenbloem genomen. Enkele veranderden nogal eens van drachtplant.
Bij proeven op de Korenbloemen verschilde het gedrag der bijen aanmerkelijk van de resultaten, die tot nu toe bereikt werden.
Duur van sommige vluchten veel grooter; werk wordt onderbroken opdat gedeelte van den dag, dat er blijkbaar veel te halen is. Oorzaak ongetwijfeld het op bruidsvlucht uitvliegen der jonge moer. Gebleken is o.a. dat Korenbloem-bijen vluchten maken die soms meer dan 4 uur duren.
Bij klaverproeven werd duidelijk geconstateerd, dat een groote groep bijen werkloos in de woning vertoeft, terwijl andere regelmatig op dracht uittrekken. Samenvattend wordt geconcludeerd, dat in het algemeen de vluchten in het voorjaar veel korter duren, dan in den zomer en nazomer. In het voorjaar, als er slechts weinig planten in bloei zijn, blijken verschillende bijen meer dan één drachtplant te bevliegen. Later als hoofddrachtplanten bloeien beperken de meeste bijen zich slechts tot één soort. Tusschen de uitvluchten werd plm. 5 à 10 minuten in de korf gebleven. Alleen bij heidedracht werd die tijd iets langer bevonden.

(Wordt vervolgd, Juli ‘29.)