Wenken voor beginners.


Hoe zorgvuldiger de landman in het najaar zijn grond verzorgt, des te grooter zal in het volgende jaar zijn kans zijn op een winstgevenden oogst. Zóó moet ook ons streven zijn.
Als de zomer ten einde spoedt en na de heidebloei er geen dracht van eenige beteekenis meer te wachten is, dan moet al onze aandacht geconcentreerd zijn op een goede inwintering van onze bijen. Een zorgzaam imker zal hierin niet te kort schieten en als regel zullen bij hem de volken dan ook goed door den winter komen.

Bij hem dan ook geen of weinig last van doode volken. Een zorgvuldige inwintering is van niet minder belang dan een goede uitwintering in het voorjaar. Over de inwintering nu als volgt:
Hiermede beginnen wij vooral niet te laat. Wanneer onze bijen de heide bevliegen dan wachten wij hiermee toch vooral niet langer dan ± 10 Sept. Hebben wij onze volken naar de heide gebracht, dan worden deze tegen dien tijd naar eigen stand teruggehaald. Zij bekomen daar weer hun oude standplaats, om vervliegen te voorkomen, tenzij men om speciale redenen een andere opstelling wil geven.

Nadat de bijen zich op eigen stand weer een paar dagen hebben ingevlogen, ontnemen wij haar eerst den honing. Daartoe worden allereerst de honingkamers afgenomen. Deze zijn van te voren door ons op de volgende manier bijenvrij gemaakt: n.l. door de h.-kamer met de daarin zich bevindende bijen even af te nemen en de k.rooster dan te verwisselen met een groote plank, waarin zich een of meerdere bijenuitlaten bevinden. Hierop wordt nu weer de zooeven afgenomen h.kamer geplaatst. Een dag later is deze h.kamer dan wel bijenvrij en kan afgenomen worden. De bijen, die eerst boven den moerrooster nog wel contact hadden met de moer eronder, voelen dit contact nu als verbroken en voegen zich daarom door deze uitlaten loopende bij hun koningin in de broedruimte.
Deze uitlaten zijn zoo geconstrueerd, dat zij de bijen wel doorlaten naar de broedruimte, doch niet omgekeerd naar de honingkamer.

Een 2de manier is: de h.kamer afnemen, moerrooster verwijderen, op de broedbak even een ledige broedbak zetten en de raampjes uit de afgenomen h.kamer één voor één bijenschoon maken en opbergen in ledige h.kamer. De bijen worden daartoe van de raampjes gestooten en afgeveegd op 't volk in de kast. Zijn de h kamers op deze wijze bijenvrij gemaakt, dan wordt de broedruimte voorloopig normaal afgedekt. Men werke hierbij zoo vlug mogelijk, liefst met zijn beiden, om rooverij te voorkomen. De karbollap doet hierbij goede diensten. Door deze lap even op te leggen kunnen wij reeds heel wat bijen uit de h.kamer door den rooster naar de broedruimte drijven, voordat wij de honingkamer afnemen om deze volgens de beschreven wijze verder door afstooten + vegen bijenschoon te maken.

Zijn de honingkamers eerst door ons in veiligheid gebracht, dan kunnen wij den bijen uit de broedruimte nog zooveel honing ontnemen als practisch mogelijk is. De broedramen, die hiervoor in aanmerking komen worden afgeveegd. Dit zullen in kouden bouw meestal de buitenste ramen zijn, waarin zich geen broed bevindt. Doch ook de ramen met gesloten broed kunnen geslingerd worden. Deze laatste ramen moeten natuurlijk direct en het eerst geslingerd worden, opdat het broed niet te veel zal afkoelen, waardoor afsterving zou kunnen volgen. Na het slingeren geve men deze broedramen dus zoo spoedig mogelijk aan het volk terug.
Sommige volken, die wat ten achter zijn gekomen of gebleven, kunnen met dit gesloten broed ten koste van zeer goede volken, die wel een raampje kunnen missen, op voldoende sterkte gebracht worden.

De ramen met honing, waarin zich open broed bevindt, late men het volk behouden. Mocht tegen onzen wensch een volk dan nog te veel honing behouden, dan zou men eenige van deze ramen boven een moerrooster op het volk kunnen hangen en als al het open broed dan verzegeld is, deze ramen alsnog kunnen slingeren. Voor streken waar de oogst gering is, zal men hiertoe nog wel eens over gaan.

De geslingerde ramen met gesloten broed hangt men zóó in 't volk terug, dat het broed aaneensluit. De mooiste ramen midden in 't broednest, de minder mooie b v. met grof werk of met darrenraat meer aan de buitenkant van het broednest, doch zóó, dat 't broednest aaneengesloten blijft. Nu worden verder aan weerskanten van het broednest ook de andere uitgeslingerde broedkamerramen, waarin zich geen broed bevindt, aansluitend gerangschikt, de mooiste ramen het dichtst tegen het broednest aan.

Het terughangen van uitgeslingerde ramen, welke door de bijen weer worden uitgelikt en schoongemaakt, werkt op de bijen als drijfveer en mede door de vele weer vrijgekomen cellen en bovendien, doordat het volk niet alles meer op 't verzamelen heeft gericht, daar het gewin voorbij is, wordt de moer weer meer tot het afzetten van eitjes geprikkeld, als in den laatsten tijd het geval was. Er is nu weer een kleine opvlamming van broeddrift, welke wij zooveel mogelijk bevorderen, door een dag of veertien de drijfvoedering toe te passen, vooraleer wij met het toedienen van het wintervoer beginnen. Er vormt zich dan nog een aardig broednestje en het volk gaat dan met nog menig jong bijtje den winter in.

Vóór men dit drijfvoer gaat geven, wordt het volk door ons eerst nog eens grondig geïnspecteerd. De bodemplank wordt schoongemaakt, de ratenbouw zoo noodig nog wat beter gerangschikt, dor- en grofwerk dus zooveel mogelijk als kantramen. Wij overtuigen ons vooral nog eens of de moer nog goed is. Goede moeren hebben mooi aaneengesloten broedcellen. Is de moer darrenbroedig of zal dit spoedig worden, zoo wordt zij eerst nog omgewisseld tegen een betere.

Over het slingeren kunnen wij alles uitvoerig terugvinden in het Julinummer. Alleen wat de heidehoning betreft nog deze toevoeging. Deze honing laat zich niet zoo gemakkelijk en zoo volkomen uitslingeren als zomerhoning. Met een kolbtoestel of met een ericaborstel wordt deze heidehoning eerst voorbewerkt. De naalden van deze toestelletjes worden daartoe verwarmd in warm water (afdrogen !), op de manier zooals wij dit vroeger voor de ontzegelvolk beschreven. De vooraf ontzegelde cellen worden met deze verwarmde naalden voorzichtig bewerkt. Een rondgang van 3X met zoo'n apparaat is reeds genoeg, om de taaie heidehoning minder vast in de cellen te maken. De raten pas uit 't volk genomen, dus nog warm en bewerkt zooals boven aangegeven, laten zich, zij het ook niet geheel, dan toch grootendeels goed uitslingeren.

De gewonnen heide-raathoning, een teer maar gewild artikel, worde voorzichtig behandeld. Men beware dezen raathoning in de raampjes in een droog vertrek of snijde dezen raathoning voor den verkoop in de daarvoor bestemde blikjes over. Bij het opbergen hangt men de raampjes honing zóó, dat de zegeltjes niet kunnen beschadigen en uitgebroken stukken worden op hun kant gezet.

Na de volken dus een dag of veertien van kleine portie’s drijfvoer te hebben voorzien, begint men nu in snel tempo, zooveel als zij willen opnemen, aan wintervoer toe te dienen (zie Augustusnummer). Volken welke nog nieuwe raten moeten bouwen, moet men ook meer wintervoer toedienen, dan hun, die reeds van een volledig en goed stel uitgebouwde ramen zijn voorzien. De laatste kunnen met een pond of 15 à 20 opgevoerde suiker goed door den winter komen. Zeer sterke volken hebben aan 15 pond niet genoeg en geve men wat meer.

Om rooven te voorkomen geve men het drijfvoer, alsook het eerste wintervoer eerst na beëindiging der vlucht en liefst wat warm, het wordt dan beter opgenomen en daarna voere men zonder onderbreking door, al naarmate opgenomen wordt.
Ook al heeft men het volk voldoende wintervoorraad aan honing overgelaten, dan is 't voor een goede overwintering toch wenschelijk een paar liter aan suikeroplossing bij te voeren, om dorstnood te voorkomen. Zwakke volken worden niet opgezet, maar tot sterke vereenigd. De overbodige raten worden aan het volk ontnomen.

Hierover, alsook over de verdere inwintering, in October meer. Planten, die in deze maand nog bevlogen worden zijn klimop, herik en spurrie.

G. VELDKAMP.