Een hartelijke gelukwensch bij de intrede van het nieuwbegonnen jaar is onze eerste wensch. De volgende wenschen houden hier nauw mede verband; het zijn: een goed bijenjaar en een beste honingoogst, welke vlot en tegen goede prijzen van de hand gezet kan worden. Verder een jaar van opgewekt en vruchtbaar Vereenigingsleven en al wat wij nog meer goeds kunnen toewenschen.

1930 kan een zeer bizonder jaar worden voor den Nederlandschen imker, die zijn product onder de menschen brengt. Immers het R. H. C. S. treedt in werking en voor het eerst zal dit jaar de honing kunnen worden verkocht onder het Rijksmerk.

Onze reclame kan dientengevolge meer positief worden; wij kunnen deze zóó inrichten, dat het Nederlandsch product gevraagd wordt. Voorheen was elke reclame, die voor het gebruik van honing gemaakt werd weinig meer dan een slag in de lucht; nu kunnen de slagen raak zijn. Maar dan is het ook noodzakelijk, dat een ieder die honing te verkoopen heeft, zich aansluit. Immers, zal men werkelijk dit station kans van slagen willen geven, dan is het noodig, dat veel imkers er deel van uitmaken, kon het zijn, alle in Nederland gewonnen honing uitsluitend onder Rijksmerk verkocht wordt. Wie wel Nederlandschen honing verkoopt en zich niet aansluit loopt kans, dat zijn product door het publiek niet gewild wordt. Dat wil niet zeggen, dat het daarom een minderwaardig product behoeft te zijn. Niets is minder waar. Maar omtrent honing, die het Rijksmerk draagt, weet men dat hij door intensieve contrôle op laboratorium en op het bedrijf zeker goed moet zijn.

In De Practische Imker van December 1929 komt een artikel voor over de Honingcontrôlestations, dat in plaats van een juichkreet aan te heffen, een schop in de richting geeft van het Nederlandsch product.
Dat begrijpen wij niet. Waarom is dit, vooral in dit verband, noodig ? Als belanghebbenden bij het verbruik van Buitenlandschen honing dit nog zouden doen, welnu we weten maar al te goed tot welke dingen de concurrentie in straat is. Dat een Nederlandsch imkersblad dit doet, gaat ons begrip te boven. Waarom schrijft de Redacteur niet, dat zooveel honing van buitenlandschen oorsprong in beslag wordt genomen, omdat hij niet voldoet aan het Honingbesluit en waarom vertelt hij niet tevens, dat het juist het Nederlandsch product is, dat slechts sporadisch aanmerkingen krijgt? Dat zou dichter bij de waarheid zijn geweest, dan het te laten voorkomen of het met het product van den Nederlandschen Imker maar zoo zoo gesteld is.

Wij vragen, wat weet de Redactie van de bereiding en winning van het Buitenlandsch product af, dat zij dit zoo den voorrang geeft? In dit en volgende nummers plaatsen wij de bemerkingen van de keuringsdiensten van Waren over 1928. Valt het niet op, dat hier juist het tegengestelde is te zien, van wat De Practische Imker zegt? En welk belang heeft het blad er bij, om zich aan de zijde te scharen van de propagandisten aan den verkeerden kant? Is het de zucht van zoovele Nederlanders, om al wat in eigen land geschiedt af te keuren en al wat van buiten komt te prijzen?

Ik herinner in dit verband aan het verhaal van een dame, die winkels en nog eens winkels had afgeloopen om eens een echt Japansch theeservies te bekomen. Nergens kon zij slagen en meneer was niet zoo goed of hij moest zoo'n servies in Japan bestellen. We zullen maar niet verklappen wat het servies kostte. Maar het was prachtig! Schitterend riepen de vriendinnen en telkens weer moest het prachtige Japansche theeservies getoond worden. Voor zoo iets fijns kon je toch in Holland niet te recht, een juweeltje van een servies. Mevrouw was de wereld te rijk. Totdat . . . . . .ja, totdat haar zoon de student thuiskwam en natuurlijk ook het werkelijk prachtige servies moest zien. Ook hij vond het schitterend en het trekpotje omdraaiend las hij: Regout, Maastricht.
Het prachtige Japansche servies, vervaardigd bij Regout in Maastricht, moest de reis over Japan maken, om fraai gevonden te worden.

Dat De Practische Imker het recht bezit, om niet te groote verwachtingen te koesteren van het Rijksmerk, zal niemand betwisten, maar men zal het wel eigenaardig vinden, dat die twijfel aan een goede uitslag gepaard moet gaan met een zin als deze „en nu valt op het product van den Nederlandschen imker nogal wat aan te merken." terwijl verder het Buitenlandsch product eens flink in de hoogte wordt gestoken.

Wij verwachten echter, dat de Redactie, vooral na kennisneming van de verslagen van de Keuringsdiensten van waren over 1928, aan den Nederlandschen Imker hare verontschuldigingen zal aanbieden, rond en voluit. Ter rehabilitatie niet alleen van den
Nederlandschen Imker, doch tevens van haarzelf.

JOH.A. JOUSTRA.