ONS BEZOEK AAN BERLIJN.

I.


Wij, dat zijn de heeren Mr.Dr. A. van der Flier, S. Frankenhuis en ondergeteekende vatten het plan op, de uitnoodiging van Prof. Dr. Armbruster, President voor 1929 van de Apis-Club, van welke Club ook onze Vereeniging lid is, gehoor te geven en het 4-daagsche Congres te Berlijn bij te wonen. Al leek het programma, wat betreft het aantal te houden voordrachten wat overladen, de onderwerpen zelve boezemden ons belang in en wij meenden, dat het goed zou zijn als ook Nederland op dat congres, dat zooals later bleek een enorm succes zou worden, vertegenwoordigd was. En dat men het op hoogen prijs stelde, dat die „tüchtige Hollander" aan het congres deelnamen bleek wel uit het feit, dat tusschen de talrijke vlaggen van alle deelnemende naties een tweetal van ons Hollandsen dundoek geen slecht figuur maakten.

Bij de begroeting door Prof. Armbruster waren dan ook zoowat zijn eerste woorden; „hebben jullie je vlaggen gezien?"
Dat was zoo'n echt gemoedelijke welkomstgroet van onzen gastvrijen gastheer, die ons direct thuis deed zijn tusschen al die vreemdelingen en het was zeer tactvol van den President ons direct voor te stellen aan een anderen gast, die een Vlaming bleek te zijn. We konden „Vlaamsch klappen" zooals onze nieuwe vriend het in zijn zoete dialect uitdrukte en . . . . . we hebben Vlaamsch geklapt, we hebben Vlaamsch geklapt, dat ons de tranen over de wangen liepen. Het was gedurende die dagen snikheet en onze vriend Frankenhuis herinnerde er ons telkens aan, dat het „niet koud was". Zooals het gewoonlijk gaat bij katten in een vreemd pakhuis, zoo ging het ook ons. We moesten eerst eens poolshoogte nemen. Het instituut voor Bijenteelt bood daartoe een heerlijke gelegenheid, want schier alles wekte de belangstelling.

In de eerste plaats het onnoemelijk aantal bijenwoningen, daar bijeen gebracht door den Directeur van het instituut Prof. Armbruster en beschreven in zijn boekwerk Der Bienenstand als Völkerkundliches Denkmal (Bücherei für Bienenkunde VIII Band Verlag von Karl Wachholtz Neumünster in Holstein; ook voorradig in onze Bibliotheek).
Vervolgens in klei uitgevoerde bijenstanden in verschillende landen van Europa, de verschillende raampjes in de wereld in gebruik, verschillende typische bijenstanden in den tuin opgesteld, enz., enz. Men zou zich niet vervelen, indien men die 4 dagen uitsluitend moest zoekbrengen alleen maar met kijken. Zelfs de automatische weegschaal van dhr. Nieuwenhuis te Enschede ontbrak niet.

Wij behoorden tot de eerste bezoekers, doch het duurde niet lang, of de ruimte was spoedig gevuld met een 200tal congressisten van 24 naties.
In een vorig artikel hebben wij het verloop in korte trekken medegedeeld, wij zullen thans iets vertellen van de voordrachten, om tot slot aan dit congres eenige beschouwingen vast te knoopen. Men houdt het ons ten goede, dat wij de ongeveer 30 voordrachten die gehouden werden slechts kort zullen memoreeren, terwille van de plaatsruimte. Misschien is het mogelijk, om enkele ervan later wat nader te belichten.

Het allereerst kwam aan het woord de afgevaardigde naar den Landdag Kickhöffel. Deze naam zegt voor ons niet veel, maar in Duitsehland is dat op het oogenblik de man, die de Duitsche bijenteelt door woord en geschrift en door zijn positie in het Duitsche parlement er boven op zal brengen. Hij vertelde van den nood der Duitsche bijenteelt en van zijn werken tot opheffing uit dien nood. Het was, alsof wij een Hollander over eigen bijenteelt hoorden spreken, want alles bij elkaar genomen, overal is de bijenteelt teruggaand, overal tracht men haar te bevorderen, overal is er een honing-vraagstuk, overal heeft men liefde voor de bijen. Als er iets internationaals was gedurende dit congres, dan waren het wel onze nooden en onze liefde tot de bijen.

Dr. Gerriets (Ministerialrat) kon de achteruitzetting van de bijenteelt niet beter belichten, dan een humoristisch stukje voor te lezen uit een of ander Duitsch blad, dat in al zijn humor ons de schrille werkelijkheid deed zien.
Het ging over een boer, die aan de barones, in wier dienst hij was, kwam vertellen dat bij zijn buurman een zeug 13 jonge varkentjes had geworpen. De barones, die aan den disch zat, antwoordde hem „dan kunnen er slechts 12 zuigen, wat moet er met het 13e gebeuren?" „Wel", antwoordde de boer, "die kan net doen als ik hier, wachten en toezien!"
Wachten en toezien, dat moeten de imkers in gansch Europa, indien zij zich niet weten te ontworstelen aan de idee, dat bijenteelt, nou ja zoo'n liefhebberijtje is, dat maar in alle stilte moet gaar smoren. Dr. Gerriets herinnerde aan het woord van Lincoln, die zeide, dat hij niet hield van een man, die vandaag niet kloeker is dan gisteren.

De bijenteelt moet in theorie en praktijk beter beoefend worden en er moet op de instituten gelegenheid zijn, niet alleen geleerden te kweeken, doch ook de praktijk te leeren. In dit verband noemde spreker de „Bienenzuchtanstalten" Preetz in Sleeswijk Holstein, Berlin-Dahlem, Landsberg a. Warthe Celle, Münster, Mayen, Marburg, Luisenhof bij Berlijn, Finkenwolde, Korschen en Stade.

Hierna sprak Dr. Koch uit Celle over de Zwermteelt in de Lüneburgerheide. De heidebijenteelt begint meer en meer af te nemen en ook het oeroude bedrijf van den Lüneburger imker is heden niet meer wat het geweest is. Er wordt uitgezien naar nieuwe lijnen, waarin de bijenteelt zich ontwikkelen kan. Is het niet, alsof hij het liedje van onze eigen heidebijenteelt zong?

(Wordt vervolgd.)

JOH.A. JOUSTRA.