Werkzaamheden in het kastbedrijf.


De allerbarste winterlijd is gelukkig weer achter den rug. De dagen beginnen nu al tamelijk te lengen, doch de eerste helft van Maart sluit zich nog dikwijls bij den winter aan en kan nog heel wat gure dagen geven. Daarentegen kunnen in de tweede helft dezer maand, onder gunstige omstandigheden, zeer mooie, zonnige voorjaarsdagen voorkomen, waarbij de temperaluur tot 15 à 20° C kan stijgen. Bij zulk een thermometerstand met weinig wind kunnen de bijen mooie uitvluchten houden. Er komt in deze maand meer beweging op de vliegplank. De inbreng van stuifmeel neemt geleidelijk toe.

Op zachte dagen ziet men vele waterhaalsters op beschutte, vochtige plaatsen naar water zoeken. In zachte voorjaren neemt de grootte van het broednest geleidelijk toe. De voorraden verminderen nu ook sneller.
Verbruikt een goed kastvolk in December maar 0,655 K.G., dan wordt dit in Jan. 0,93 K.G., in Februari 1,51 K.G. en in Maart 1,98 K.G. (Deze cijfers zijn de gemiddelden over tien jaar).

Heeft men het broednest gedurende de wintermaanden dun afgedekt, dan is het nu gewenscht, wegens uitbreiding van het broednest, van boven warmer af te dekken.
Ziet men voor de kast uitgeworpen nimfen liggen, dan duidt dit erop, dat het volk eene vruchtbare moer heeft, doch ook, dat er wasmotlarven in de broedkamer zitten.
Is de voedselvoorraad gering, dan kan men in de tweede helft zoo nu en dan wat dun voedsel geven. Met het oog op rooverij, oppassen, dat er niet gemorst wordt. De geschiktste tijd is om 's avonds te voeren. Met speculatieve voedering wacht men liever tot half April.
Er kunnen nog honinggevende gewassen geplant worden, zooals sneeuw-bes, enz.

Zij, die een kastvolk willen koopen, kunnen daarnaar in de tweede helft van Maart eens gaan uitzien. Men ziet, of het volk goed volksterk is. De prijs, dien men betalen zal, hangt af van de volksterkte, de voedselvoorraad en of de kast in goede of slechte conditie verkeert.

Men mag in deze maand op een mooien dag de volken wel eens even oppervlakkig inzien. Een grondig onderzoek blijft voorloopig nog achterwege. Men ziet of de voedselvoorraad nog voldoende is door een paar kantramen uit te nemen, en maakt de bodemplank schoon.
Nu de dagen al zooveel langer zijn, nemen de werkzaamheden van den imker ook langzamethand weer toe. Men heeft op den bijenstand nog weinig te doen, doch men zorgt er thans voor, dat men voor het komende seizoen alles gereed heeft staan en men alles zoo maar voor het grijpen heeft, want, zoodra de zwermtijd er is, komt er van timmeren, enz. weinig terecht.
Men zorgt er dus nu reeds voor, dat men broed- en honigramen voldoende in voorraad heeft. De broedramen worden goed van draad en van heele vellen kunstraat voorzien. Honigramen voorziet men van stukjes voorbouw, indien men raathonig wil oogsten. Men giet kunstraat en kan als losmiddel o.a. aardappelwater en spiritus gebruiken.
Broed- en honigkamers zet men pasklaar met de raampjes er in. Men kijkt na of de allernoodzakelijkste benoodigdheden van den imker, als kap, pijp, enz. in goede conditie zijn. Is dit niet het geval, dan brengt men herstellingen aan, of vervangt deze door nieuwe. Men vult tijdig zijn imkersartikelen aan, zoodat men, vóór de zwermtijd aanbreekt, alles in orde heeft.
Is dit het geval, dan kan men rustig het drukkere seizoen afwachten.

A. OONK.