HET VOORKOMEN VAN ZWERMEN OM DAARDOOR
HET GROOTST MOGELIJKE HONINGGEWIN
TE BEREIKEN.


Naar aanleiding van mijn lezing, welke 10 Jan. j.l. te Soest werd gehouden, over bovengenoemd onderwerp, werd, op initiatief van den voorzitter dier afdeeling en in overleg met onzen redacteur, welke ook aanwezig was, mij verzocht, in het kort mijn bedrijfsmethode, welke ik, ten opzichte van dit onderwerp speciaal naar voren bracht, ook in het Maandschrift te bespreken. Deze methode, welke door mij al eenige jaren met succes wordt toegepast, wil ik bespreken, ook wat haar voorbereiding betreft.

Hiertoe verplaatsen we ons op het tijdstip dat de grondige reinigingsuitvlucht achter den rug is, en wachten op een mooien dag in Maart dat het mogelijk is, onze volken van binnen vluchtig na te zien, om ons te overtuigen hoe het met de voedselvoorraad gesteld is. Want vanaf dit tijdstip mag er geen voedselgebrek zijn. Mocht men hierin moeten voorzien, zoo geve men het best een honingraat, of bij gebrek hieraan een meelsuikerraat. Hierna wordt de woning weer zorgvuldig gesloten en wachten wij voor ons tweede bezoek tot begin April.
Wanneer het weer er zich daartoe leent, worden de volken thans grondig: onderzocht en teekenen we onze bevindingen in een notitieboekje op.

Eerstens dient acht gegeven te worden op den voedselvoorraad. Daarna wordt het broednest onderzocht, en overtuigen we ons van den broedstand, deze behoort regelmatig en aangesloten te zijn.
Moerlooze volken en zij welke slechts een tweetal straten bezetten worden uitgezwaveld, hierdoor voorkomt men veel onheil. (Wie van gedachte is dat de zwavellap in het lossebouwbedrijf niet meer thuis behoort vergist zich.)
Bij deze inspectie doet zich het eigenaardig verschijnsel voor, hoewel onder dezelfde conditie ingewinterd dat er toch nogal verschil bestaat, verschillen waarvan we de oorzaak soms niet weten.
Hoe het zij, ze zijn er en we hebben er rekening mee te houden en noteeren een en ander. Wanneer veel verzegelde honing aanwezig is, en vooral verzegelde suikervoorraad, wordt deze tot een paar vingers breed van de bovenlat ontzegeld.
En nu is het de bedoeling onze volken in twee gelijke groepen in te deelen, de beste komen in de eerste, de mindere in de tweede groep.

Met deze wetenschap eindigen we ons bezoek en wachten tot er eenige dracht komt van beteekenis, b.v. in het laatst van April begin Mei, wanneer de vruchtboomen, paardenbloem enz. in vollen bloei zijn, zoodat er meer nectar wordt binnengebracht dan momenteel wordt verbruikt.
Dit is dan de beste gelegenheid het broednest te vergrooten. Het doeltreffendste kunnen wij dit doen door het inhangen van kunstraten. Het is bekend, dat de broedinslag op een goede kunstraat buitengewoon sterk kan zijn en op een zeer groote broedinslag komt het thans aan.

Want de eitjes welke vanaf dit tijdstip gelegd worden zullen de bijen zijn welke de hoofddracht zullen binnendragen. Al naar gelang de sterkte van het volk kunnen we 1 of 2 kunstraten inhangen. Het inhangen der kunstraat-raampjes dient te geschieden doordat we het raampje hangen tusschen de laatste broedzijraat en de stuifmeelraat. Wanneer er vijf broedraten in het volk zijn kunnen we twee kunstraten inhangen, wat bij de volken van de eerste groep wel mogelijk zal zijn. Wanneer we een volk onderhanden hebben dat twee kunstraten kan hebben, zoo nemen we de twee buitenste raampjes uit en hangen die in een leege broedkamer, schuiven de stuifmeelraten naar weerszijden en hangen in de nu ontstane ruimte de kunstraten, een koninginnerooster wordt opgelegd en men zet de broedkamer met de uitgenomen ramen welke thans honingkamer wordt, op de rooster. De uitgenomen ramen van de volken uit de tweede groep, worden ondergebracht in de honingkamers der eerste groep.

We hebben hierdoor een flinke gelegenheid gegeven het broednest uit te breiden en om voorraad op te bergen. Dit ingrijpen is van groote beteekenis ten opzichte van het aantal dracht-bijen welke de honingoogst moeten binnenhalen. Nu komt het er op aan deze te behouden en voor de eerstvolgende hoofddracht te exploiteeren.
Wanneer wij imkeren in een streek waar de hoofddracht, omstreeks het laatst van Juni begint b.v. klaver of linde, dan heeft het eitje dat na 1 Juni gelegd wordt voor die dracht geen waarde meer. Daarom kunnen wij omstreeks 1 Juni onze methode van zwermverhindering toepassen.

Van onze volken, welke we in de eerste groep hebben ingedeeld wordt een z.g. Vlieger gemaakt. Dit geschiedt als volgt: We houden een broedkamer met ramen met volle bladen kunstraat gereed. De bovenbak wordt afgenomen alsmede de rooster. En nu wordt, zonder veel stoornis, de moeder-bij opgezocht en wanneer wij ze hebben gevonden met raam en alle opzittende bijen in de nieuwe broedkamer gehangen. De broedbak wordt uitgenomen en de nieuwe bak met kunstraatraampjes en in het midden het raampje waarop de koningin zich bevindt, op diens plaats gesteld. Dan worden van een drietal raampjes alle bijen bij de koningin geveegd, de rooster wordt opgelegd de honingkamer wordt opgezet en de vlieger is voor vandaag klaar.

Mochten wij bij een volk reeds bezette moercellen aantreffen, zoo wordt hiervan geen vlieger gemaakt en wordt dit alsnog met een volk uit de tweede groep omgeruild, daar deze volken in de meeste gevallen hun zwermgedachten niet verliezen. Nu gaan we met de uitgenomen broedkamer naar een volk van de tweede groep.
We openen de kast en zoeken ook hier de koningin op. Daar deze volken niet tot onze besten behooren wordt ze gedood, en de meegenomen broedkamer van de vlieger wordt hier zonder rooster opgezet.
En zoo worden al onze volken behandeld.

Zwermverhinderen = Honingoogsten.
(3 broedkamers op elkaar, waarvan 2 als honingkamer dienst doen.)

Dus van de volken uit de eerste groep wordt een vlieger gemaakt, welke broedkamer gecombineerd wordt met de volken uit de tweede groep.
Den volgenden dag wordt het broedraampje, dat we den vlieger hebben meegegeven, uitgenomen, koningin en bijen worden zorgvuldig afgeveegd, de raampjes worden aangeschoven en met het overgebleven raampje kunstraat aangevuld. De rooster en honingbak weer opgezet en de vlieger is gereed.
Het broedraampje wordt bij het gecombineerde volk ondergebracht, op dezelfde plaats waar het den vorigen dag is uitgenomen.

In het z.g. combinatievolk speelt zich in de eerstvolgende dagen een voor het bijenvolk groot gebeuren af, n.l. het kweeken van een toekomstige koningin. Dit geschiedt door het aanzetten van z.g. hulpcellen. Dit volk is bij uitstek geschikt voor koninginneteelt. Overvloed van jonge bijen en door de bestaande vlucht worden de stoffen van buiten ingedragen, terwijl er aan voedingstoffen als honing en stuifmeel geen gebrek is, zoodat geen eitje of larfje verloren gaat.

Een eigenaardig verschijnsel is, dat bijna als regel enkel in de bovenbak moercellen worden aangezet. Na ongeveer negen dagen is alle broed gesloten zoodat we den 10den dag de overtollige moercellen kunnen uitbreken na één goede keuze te hebben gedaan. Het raampje waar de uitgekozen moercel op voorkomt wordt zonder schokken of stooten in de onderste bak geplaatst en b.v. van een punaise voorzien. Een koninginnerooster wordt opgelegd en vervolgens de tweede broedbak. Na verloop van een week overtuigen we ons of de moercel is uitgeloopen. Is dit het geval, dan plaatsen we tusschen beide bakken een derde.

Wanneer de jonge moer bevrucht is en de hoofddracht begint, wordt het vlieggatblokje verwijderd wat noodig is voor vrije passage en luchttoevoer. Dit volk voldoet aan de hoogste eischen welke gesteld kunnen worden aan een honingvolk n.l. zeer veel drachtbijen en voorloopig een klein broednest te verzorgen. Deze volken zijn bizonder ijverig, als gevolg van volksvermenging en bereid om bij de minste nectarafscheiding hun beste krachten te geven.
De volken van de eerste groep, de vliegers, hebben intusschen hun broedruimte uitgebouwd en kunnen nog voor de hoofddracht begint worden omgehangen. Bij deze methode heeft geen vermeerdering plaats gehad. De volken komen sterk en zonder zwermgedachte in de hoofddracht.

Bij matige dracht is er voldoende bergruimte, doch bij flinke dracht dient elk volk een zet van uitgebouwde raten te worden tusschengezet.
50% is van een jonge koningin voorzien terwijl de minder goede zijn vervangen.
Het resultaat van deze selectie blijft niet uit.

P.M. VAN ROSSUM, Waverveen Feb 1930.