Werkzaamheden in het kastbedrijf.


Hoewel in de eerste helft van Mei nog vaak strenge nachtvorsten kunnen optreden, die aan de bloeiende fruitboomen veel schade kunnen berokkenen, sluit de tweede helft dezer maand zich echter hoe langer hoe meer bij den zomer aan. De gemiddelde temperatuur van Mei is 4,5° C. hooger dan die van April.
In vroege voorjaren komen de fruitboomen en paardenbloemen reeds in 't laatst van April in bloei, doch in de meeste jaren heeft dit in het begin van Mei plaats. Er komt dan gedurende een viertal maanden een bloei zonder einde en zoo naderen de bijen langzamerhand het hoogtepunt harer ontwikkeling. Kon tot nu toe de inbreng het dagelijksche onderhoud lang niet dekken, nu komt er overproductie aan honing, als de inzet van dezen voorjaarsbloei eenigen tijd door mooi weer wordt begunstigd. Tijdens zulk een drachtperiode maakt de ontwikkeling der volken reuzen-vorderingen. Dan begint de verzamel-, broed- en bouwdrift eerst met recht te ontwaken. De raten beginnen te „schieten", zooals de imkerterm luidt. Het is nu ook de geschikste tijd kunstraten te laten uitbouwen.

Hoogst belangrijk is het, dat elke kolonie in eene normale conditie is zes of acht weken vóór den tijd, dat de hoofddracht begint, welke in normale jaren tegen 20 Juni een aanvang neemt, wanneer linde, klaver en korenbloem in bloei geraken. Deze hoofddracht duurt ongeveer een maand. Een koude voorzomer kan haar soms 14 dagen vertragen, zooals in 1923, toen zij pas op 2 Juli begon.

In het Febr. nummer hebben wij gezien, dat de ontwikkeling van ei tot drachtbij 35 dagen is. Dus een ei op 5 Mei gelegd, is 10 Juni drachtbij.
Tijdens deze voorjaarsdracht zet de moer enorm veel eieren af en wordt de grondslag gelegd voor het groote leger werksters, dat wij na 20 Juni noodig hebben.
De eitjes, die de moer in Mei afzet, zijn voor ons van 't grootste gewicht; die na 15 Juni gelegd worden, leveren werksters, die van de mid-zomerdracht niet meer zullen profiteeren.
Wie dus met succes de imkerij wil beoefenen, moet precies weten, wanneer in zijn streek de voornaamste nektarbronnen vloeien en zorgen, dat zijn volken dan op kracht zijn om hiermede iets geweldigs te presteeren. Want de periode van ca. 20 Juni tot 20 Juli is in mijn streek althans, beslissend voor den mid-zomeroogst. De voorjaarsdracht is alleen voor het aanzetten van broed. Wil men ook nog van de heidedracht profiteeren, dan moeten de volken opnieuw worden gegroepeerd, doch daarover later.

Treedt na half Mei de drachtpauze in (bloei haagdoorn), of een reeks dagen met slecht weer, dan ondersteunt men den broedaanzet door in kleine porties te gaan voeren. Men geeft geen groote hoeveelheden, omdat de bijen van het toegediende voer geen overschot mogen maken.
Is de dracht in Mei vrij overvloedig geweest, dan behoeft men niet direct met de speculatieve voedering te beginnen, doch ziet men de weersgesteldheid eens een tijdje aan. Was het gewin echter gering, dan begint men dadelijk te voeren.

Imkers, die raathoning willen oogsten, zien gaarne, dat de bijen dezen voorjaarshoning voor een groot deel weer verbruiken, omdat hij zich niet goed leent voor honing in de raat, om reden hij veel sneller versuikert dan honing, die tijdens en na den langsten dag wordt gewonnen.

Wij zetten in 't voorjaar liefst niet al te spoedig de honingkamer voor raathoning op, omdat wij niet gaarne hebben, dat de bijen deze reeds gedeeltelijk uitbouwen en met voorjaarshoning vullen, want, als later na 15 Juni de raampjes verder afgebouwd worden, heeft men in het najaar altijd last, dat er een stuk versuikerde voorjaarshoning in zit en ook het aroma van dezen honing is lang zoo lekker niet, als van den honing, die in den hoog-zomer is gewonnen.
De honingkamers worden pas geplaatst, als de broedkamers zeer goed met bijen gevuld zijn en als de dracht ruim is. In dit geval nemen de bijen de honingkamer direct in gebruik en worden de raampjes prachtig uitgebouwd.

Thans keeren wij terug naar het begin der dracht. Zooals wij in het April-overzicht hebben gezien, is het dan de geschiktste tijd de kast grondig na te zien, omdat men nu geen hinder van rooverij heeft.

Iedere beginneling moet leeren de moer te vinden. Men opent de kast, verwijdert de bedekking en blaast van te voren iets rook onder de dekkleedjes. Men gebruikt niet te veel rook, omdat men dan de bijen onrustig maakt en het lastig zou zijn de moer te vinden.
Men neemt daarna een paar raampjes uit de kast, die men in een klein kastje hangt met een deksel erop, na eerst gezien te hebben, of de moer zich daarop ook mocht bevinden. Is zij hierop niet aanwezig, dan zoekt men op zijn gemak de andere raampjes af. Vooral die raampjes worden nauwkeurig bekeken, waarin men pasgelegde eitjes vindt. Hierop treft men de moer in de meeste gevallen aan.
Nu neemt men dit raampje en plaatst het b.v. op een ouden stoel met leuning, zoodat het raampje op de zitting rust en tegen de leuning steunt, en nu men tegen het broedvlak ziet, waarop zich de moer bevindt. De stoel heeft men in de schaduw geplaatst op eene beschutte en open plaats, zoodat, voor 't geval de moer eens op den grond mocht vallen men haar gemakkelijk kan terug vinden.

Men gaat nu op de knieën liggen vóór de stoel en neemt een pincet in de linkerhand en een nagelschaartje in de rechter en tracht het borststuk der moer tusschen het pincet te krijgen. Heeft men haar in eene goede positie, zoodat zij met de pooten op het raam blijft staan, dan knipt men met het schaartje haar één der vleugels voor ongeveer de helft af en laat haar dan weer vrij. Men kan b.v. dit jaar den rechtervleugel knippen, een volgend jaar den linker. In dit geval weet men steeds hoe oud de moer is, daar wij haar meestal niet langer dan drie jaar aanhouden.

Men hangt het raampje dan weer in de kast en ziet nog eens, of de moer op het raampje is. Daarna worden alle raampjes weer op de plaats gehangen en de kast gesloten. Dit is het eerste grondige onderzoek in het voorjaar.
De toestand van elk volk wordt nu nauwkeurig aangeteekend.

Het knippen der moer heeft de volgende voordeelen:
Groote tijdsbesparing, daar men geen voorzwermen behoeft te scheppen en geen lastige werkzaamheden behoeft te maken, als de zwerm hoog gaat zitten in een boom, of in een doornenhaag. Men behoeft niet bevreesd te zijn, dat de bijen weg vliegen, als men niet aanwezig kan zijn. Het knippen der moer heeft geen nadeeligen invloed op de eierlage.

Mochten er nu nog zwakke volken zijn, dan worden die zoo spoedig mogelijk vereenigd.
Treft men volken aan, die niet vooruit willen en ons verdacht voorkomen, doordat er vrij veel doode bijen voor de kast liggen, dan zendt men wat doode bijen op aan Dr. Winkel, Rotterdam, of een der rijksbijenteelt-consulenten, waaronder Uwe afdeeling behoort, mogelijk dat de nosema-ziekte op Uw stand voorkomt en is een tijdig onderkennen van deze ziekte ten zeerste gewenscht.

In de tweede helft van Mei beginnen de voorzwermen geleidelijk voor den dag te komen.
Daar ik de mij toegestane ruimte al aanzienlijk heb overschreden, hoop ik U in het volgende artikel iets over het plaatsen der honingkamer mee te deelen en hoe de volken moeten worden behandeld, die een voorzwerm gaven, die terug vloog, omdat de moer geknipt was.

A. OONK.