Werkzaamheden in het kastbedrijf.


Nu zijn wij in den mooisten tijd van het jaar. In Mei heeft de natuur zich geleidelijk in haar mooie, groene en frissche pak gestoken. Op schoone, zonnige en rustige dagen is in de eerste helft dezer maand de lucht nog vervuld van den vroegen morgen tot den laten avond met het gezang der verschillende vogelsoorten, terwijl ook in groeizame nachten de nachtegaal zijn heerlijk, melodieus lied laat hooren.
De warmte neemt verder toe. De gemiddelde temperatuur van Juni is 3,5° C. hooger dan van Mei.
De bijen zijn intusschen op de grootste hoogte harer ontwikkeling gekomen. Indien het voorjaar gunstig is geweest, komen de voorzwermen reeds in de tweede helft van Mei voor den dag.

Juni is de drukste maand van den imker. Het zwermen en al wat daarmede samenhangt is nu in vollen gang en neemt onze volle aandacht in beslag.
Zijn de werkzaamheden tot nu toe nog vrij gemakkelijk verloopen, in het zwermseizoen komen de grootste moeilijkheden en kunnen ervaren imkers nog wel eens voor gevallen komen te staan met een vraagteeken. Een mooie weersgesteldheid kan onze taak veel vergemakkelijken, terwijl koel en regenachtig weer van eenigen duur onze plannen danig in de war kan sturen en ons extra werk bezorgen.

Thans gaan wij een kast behandelen, waarvan de voorzwerm b.v. 25 Mei is afgekomen, welke terugvloog, omdat de moer geknipt was.
In de eerste plaats wil ik erop wijzen, vóórdat U aan het nazien van het volk begint, niet overhaastig te werk gaan, doch altijd zeer nauwkeurig te werken. Wat ge doet, moet ge goed doen en met overleg, dan kan men zich later veel onnoodigen arbeid besparen.
In het Febr.nummer hebben wij gezien, dat de ontwikkeling van ei tot koningin 16 dagen duurt en dat al het broed na 9 dagen gesloten is, dus 9 dagen na 25 Mei d.i. 3 Juni is in ons geval al het broed verzegeld en kunnen geen secundaire moercellen meer worden aangezet.
Nu moet ik er even op wijzen, dat bij een periode van guur weer in den zwermtijd, het meermalen kan voorkomen, dat na het afkomen van den voorzwerm, reeds den volgenden dag of één à twee dagen een jonge tutende moer in de kast kan loopen.
Heeft men aanhoudend mooi weer, dan laat de jonge moer langer op zich wachten en werken wij dus gemakkelijker. Het afkomen der zwermen gaat in dit geval geleidelijk. Wij moeten dus altijd rekening houden met de heerschende weersgesteldheid en hoe ver het zwermseizoen is gevorderd.

Bedoelde kast beluisteren wij elken avond, of wij de tutende moer hooren. Is dit het geval, dan vangen wij haar direct den volgenden morgen uit. Dit gaat nogal vrij gemakkelijk. Wel zitten er nu veel meer bijen op de ramen, dan toen de oude moer geknipt werd, doch in den regel verraadt de jonge moer zich door haar tuten en hebben wij dit geroep gehoord, dan kijken wij het raampje grondig na, totdat wij haar uitgevangen hebben.
Dit gebeurt b.v. op 29 Mei, dus vier dagen na den voorzwerm. Wij kunnen de kast nog niet grondig nazien, omdat dit pas op 3 Juni kan plaats hebben.
Teneinde onnoodig werk te vermijden, schudden of vegen wij de bijen, nadat wij de tutende moer verwijderd hebben, van de raten en breken al de gesloten doppen weg, doch laten voorloopig de open moerdoppen staan.

Op 3 Juni, of eenige dagen daarna, al naar wij tijd hebben, wordt de kast voor de tweede maal behandeld. Nogmaals worden de bijen van de ramen geschud en alle nog aanwezige moerdoppen weggebroken. Dit werk moet heel nauwkeurig geschieden, men kijkt links en rechts en vooral langs de raampjes, of op een verborgen plaats ook een moerdop over het hoofd is gezien. Die moerdoppen kunnen zich soms op een zeer vreemde plaats bevinden en in sommige gevallen niet vertikaal, doch horizontaal liggen.
Heeft men vele volken te behandelen en geen tijd om op de tutende moeren te wachten, dan kan men op denzelfden of volgenden dag, nadat de oude moer afkwam, de ramen afschudden en de gesloten moerdoppen wegbreken. Na een dag of negen kan de kast dan grondig worden behandeld.

Men houdt de jonge moeren van zijn beste volken aan en laat deze bevruchten in de bekende Graze's kastjes, of kweekkastjes met drie broedramen. In het laatste geval heeft men meer bijen noodig, doch is men er zeker van, dat het volkje in het kastje blijft, terwijl in het eerste geval het nog wel eens kan voorkomen, dat de bijen uit het kastje trekken, omdat de Grazekastjes weinig ruimte bieden.

In ons geval is al het broed in de kast uitgeloopen 21 dagen na 25 Mei d.i. op 15 Juni.
Wij leggen een dag of 18 na het afkomen der oude moer d.i. op 12 Juni een bevruchte jonge moer in de moerlooze kast en laten deze den volgenden avond los. Vóórdat wij haar vrij laten, overtuigen wij ons, of de bijen haar goed gezind zijn, hetgeen in de meeste gevallen wel het geval zal zijn, zoo niet, dan wachten wij een dag langer.
Acht dagen na deze behandeling kijken wij de kast eens na, of de moer met eieren leggen begonnen is. In den regel zal dit wel het geval zijn, hoewel de eierlage in het begin veelal wat onregelmatig is. Vinden wij nog geen eieren, dan inspecteeren wij de kast over eenige dagen opnieuw, want het gebeurt ook wel, dat de moer niet direct met eieren leggen begint.

De jonge moeren geven er vooral de voorkeur aan de aangeblazen moernapjes te beleggen en treft men dikwijls na een dag of tien moercellen met eitjes of larven aan. Deze breekt men nauwkeurig weg, want het kan in dit geval van zwermverhindering wel gebeuren, vooral bij goed gewin, dat de kast na 8 dagen een zwerm geeft, ondanks wij een jonge, bevruchte moer ingevoerd hebben.
Heeft men de belegde moercellen grondig weggebroken, dan geeft het volk in den regel het zwermen wel op, omdat de jonge moer hoe langer hoe beter in de eierlage komt en zich het volk meer één geheel gaat voelen.

Deze abnormaliteit moet wellicht worden toegeschreven aan het feit, dat wij de natuur tegenwerkten. Wij hebben n.l. ook de bijen van den voorzwerm op de kast gelaten, omdat het ons te doen was flinke honingvolken te hebben. Was van den voorzwerm een aparte opzetter gemaakt, dan hadden wij alleen de jonge bijen op de oude kast gehouden en zouden wij in dit geval er geen moeite mee hebben de moer in de kast te houden.
't Gebeurt ook vaak, dat er moerdoppen worden aangezet, doch, dat de bijen deze na eenigen tijd uitvreten, afbreken en het zwermen opgeven.

Heeft men korfvolken op zijn stand, dan kan men de voorzwermen scheppen, deze 's avonds in een wan stooten, de moer uitzoeken en de bijen op een kast laten loopen, die nog niet al te volksterk is. Dit moet dan een kast zijn, die gezwermd heeft en dus zonder een bevruchte moer staat. In dit geval behoeft men de bijen niet met suikerwater of iets dergelijks nat te maken. Zij vereenigen zich zeer gemakkelijk.

Tegen 10 Juni beginnen de acacia's te bloeien, welke in sommige jaren vrij wat geven kunnen, doch in de meeste jaren geeft Juni tusschen 10—20 een koude-terugslag en beantwoordt het gewin niet aan de verwachtingen.
Nu wordt het langzamerhand tijd de honingkamers te plaatsen. Bij gunstig weer zullen wij hier noodgedwongen al vroeger toe hebben moeten overgaan. De dekkleedjes worden van de broedkamer verwijderd, men rookt de bijen naar beneden, krabt de bovenlatten met een mes glad af, zoodat de koninginnerooster er vlak op komt te liggen. Men zorgt, dat deze goed sluit, zoodat de moer er niet doorheen kan kruipen. Daarop wordt de honingkamer met reepjes voorbouw geplaatst voor het winnen van raathoning.

De raat, die van de bovenlatten is gekomen, kneedt men aan ballen, opdat de wasmot er geen eitjes in kan leggen. Later smelt men de raat op, als men een partijtje bij elkaar heeft.
Vol verwachting wordt nu de groote dracht afgewacht, die in den regel de beslissing geeft, of het een goed of slecht honingjaar voor den imker zal zijn, daar de heide in de meeste jaren teleurstellingen brengt, doch deze midden-zomerdracht het meeste succes van slagen biedt.

A. OONK.