Bij den aanvang van een nieuw jaar is het de gewoonte om vrienden en bekenden een voorspoedig jaar toe te wenschen en ook Ons Groentje blijft deze goede gewoonte huldigen. Wij wenschen U dan ook in Uw ambt beroep en huisgezin alle goeds toe en wij voegen er dit jaar bij, dat we hopen U als Collega-Rijkshoningmerkvoerder te kunnen begroeten. Dit is geen ijdele wensch maar spruit voort uit noodzakelijkheid, dat ieder Nederlandsen Imker ook het R.M. moet voeren.

Ook dit jaar zullen wij weer trachten ons Groentje tot een gaarne gelezen blad te maken en wij maken in Februari een aanvang met het uitzenden van berichten in de Wereldhulptaal „Esperanto", welke berichten hoofdzakelijk bestemd zijn voor onze buitenlandsche kameraden-imkers. Wellicht heeft deze rubriek voor onze Nederlandsche lezers oogenschijnlijk weinig of geen zin, doch wij weten, dat imkers van over de grenzen gaarne iets meer vernemen van de Nederlandsche Bijenteelt, welke zij vaak nog in de kinderschoenen wanen.
Wij willen trachten door middel van het Esperanto meer bekendheid te geven aan ons doen en laten en daardoor te komen tot betere inzichten van het „pofbroeken- en klompenland". Ons Orgaan wordt reeds door tal van buitenlandsche vooraanstaande mannen en vrouwen op Bijenteeltgebied gelezen; wij willen deze lezerskring nog meer uitbreiden en de kost gemakkelijker opdienen, want het is voor vreemdelingen een heele prestatie onze taal te verstaan.
Willen wij door het invoeren van deze rubriek toonen, dat wij onze taak begrijpen, er is nog zeer veel voor ons te doen.

Zoo zachtjes aan komt het met den afzet van honing in orde; het onderwijs in de bijenteelt, hoewel nog niet volmaakt, mag er zijn, vooral indien er meer gebruik van gemaakt wordt. Maar wij missen nog veel. Waar is in ons land een proefstation en een leerschool te vinden, waar vinden we een instituut voor Bijenteelt, waar is een vereeniging voor koninginnenteelt en waar hebben we een geïsoleerd bevruchtingsstation? Waar is een museum, dat aan studeerenden en andere belangstellenden ons onmiddellijk de geschiedenis van de bijenteelt doet zien? Zoo zouden we kunnen voortgaan, doch als we het bovenstaande bereikt hebben, mogen we wel even rusten en blij zijn, dat we ook in ons land oor en oog hebben voor de ontwikkeling van de bijenteelt. Voor dat alles is echter geld noodig en moeten we kunnen rekenen op vele onzer leden.

Er zijn verschillende manieren om aan geld te komen. Men zou kunnen bepalen, dat het jaarlijksch overschot van de suiker voor deze doeleinden besteed mocht worden. Dat is ongeveer f 4000.—. Er kunnen bovendien nog andere maatregelen genomen worden n.l. subsidies vragen aan belanghebbende land- en tuinbouworganisaties en ook vadertje staat zou wellicht te vinden zijn tot subsidieering van dergelijke instellingen. Wij blijven ons veel te veel doodstaren op verschillende kleinigheden terwijl aan het groote werk zoo weinig gedaan wordt, beter, zoo weinig gedaan kan worden, omdat het ons ontbreekt aan het noodige duimkruid.

Misschien zijn er onder onze lezers(essen) verscheidenen, die deze ontboezemingen een beetje medelijdend-glimlachend beschouwen, maar het komt er later toch van. In dezen modernen tijd mogen wij minder dan ooit stilstaan. Er wordt veel van het kennen en kunnen gevergd, wie achterblijft verliest het onherroepelijk en het is onze eer te na, om immer maar weer als de Chineezen van Europa beschouwd te worden.

Ik weet het, wat ik hier schreef is nog maar toekomstmuziek en misschien zullen wij niet alles in vervulling zien gaan, doch eens zal er een tijd komen, dat men wel degelijk de noodzakelijkheid ervan gaat inzien.
Zouden wij niet trachten onze opvolgers een beetje in die richting voor te gaan?

JOH.A. JOUSTRA.