Het teekenen der Koninginnen. (Praktischer Wegweiser für Bienenzüchter no.7)
De merkkleur der Duitsche koninginnetelers voor 1930 was groen, voor 1931 wit, 1932 geel, 1933 rood. Deze kleur wordt gebruikt door de leden der Duitsche vereeniging voor Koninginneteelt en door hen, die hun moeren teekenen. Het merken met stanniolplaatjes wordt meer en meer toegepast, vooral nu in den handel deze plaatjes te verkrijgen zijn.
Harney (secretaris dezer vereeniging) schrijft, dat hij na velerlei proefnemingen tot de volgende slotsom is gekomen. De stanniolplaatjes houden niet 100% maar 90% minstens. Om toch zeker van zijn zaak te zijn; mengt hij bij het kleuren de jaarverf met spirituslak aan. Van dit groene mengsel geeft hij de koningin een groen schildje op haar borststuk. Op deze verf komt het genummerde stanniolplaatje. Als het plaatje eventueel verloren mocht gaan, is de kleur in ieder geval nog aanwezig. Op tentoonstellingen der bovengenoemde vereeniging worden geen eerste prijzen uitgereikt, wanneer de moeren niet zijn geteekend. Naar verkiezing kan men lakverf óf stanniolplaatjes gebruiken. H. past zekerheidshalve beide middelen toe.


Uitvindingen. (Badische Biene)
In Duitschland werden in het jaar 1928 niet minder dan 2400 uitvindingen op bijengebied gedaan. Dit kost jaarlijks veel hoofdbrekens en op deze wijze wordt er veel noodelooze kracht door de imkers verspeeld. Niettemin bezitten de Duitschers b.v. nog geen zeer gemakkelijk aan te brengen en te verwijderen verbinding voor de losse deelen der bijenwoning, welke voor het reizen te gebruiken is.
Opmerking Red.: Als er bij die 2400 nu maar 1 is, die ons in staat stelt het bedrijf loonend te maken, dan kan men de 2399 wel op den koop toenemen.


Broosheid der kunstraten. Uit nr. 4 „Pommerscher Ratgeber".
Een zekere broosheid der kunstraten geldt als een bewijs, dat zij uit zuivere bijenwas gemaakt zijn. Niemand zal echter toegeven, dat deze eigenschap aan het inzetten der kunstraat in de raampjes ten goede komt. Deze broosheid van het was is niet noodig én te voorkomen. De raten worden vooral broos, wanneer men bij het gieten de fout begaat, om het was tot het kookpunt te verhitten. Dan vervliegen de oliën, welke zich in het was bevinden. Hierdoor verliest het zijn buigzaamheid en wordt broos. Het is voldoende het was bij een temperatuur van 60-70 graden te smelten. Ook door toevoeging van 10% terpentijnolie vermindert de broosheid. Bij een lage temperatuur is het was steeds broos. Daarom wordt het inzetten en het gieten der kunstraten in goed verwarmde vertrekken of in de zonnewarmte aanbevolen.


Naakte volken. (Praktischer Wegweiser no 9)
In een artikel over „wat de kooper van naakte volken weten moet" wordt o,a. het volgende medegedeeld:
„De kist waarin een naakt volk verzonden wordt, moet groot genoeg, luchtig en donker zijn. Te dikwijls is zoo'n kist aan vier zijden van gaas voorzien. Bij helder weer, vooral nadat zij gevoerd zijn, loopen zich in zoo'n kist dan vele bijen dood. Is de reis lang, dan moeten naakte volken gevoerd worden. Is de reis kort, dan is het beter ze ongevoerd te verzenden.
Bij aankomst worden zij als volgt behandeld: Bij warm weer bruisen en loopen de bijen sterk. Dat zulk een volk niet zoo maar in één kast kan worden overgebracht is voor ieder duidelijk. Eerst als zij tot rust gekomen zijn, het beste 's avonds als de vlucht is afgeloopen, wordt het volk in de nieuwe woning overgebracht. Bij koud weer gedurende het transport, zitten de bijen dikwijls verkleumd bijna als dood boven en aan de zijkanten van de kist. Nu is het verkeerd zoo'n volk in een warme ruimte te brengen, waardoor het volk veel zou lijden. De bijen moeten dan in een normale temperatuur komen, niet koud en niet warm. Zij zullen zich dan weer tot een tros vormen en kunnen, daarna in een kast worden geslagen.


Moer geven. (Praktischer Wegweiser no. 6)
Onder de vele methoden, die beschreven worden voor het toevoegen van moeren als volgt: „Origineel is o.a. ook het inbrengen van een moer door middel van een kunstmatige moercel, welke methode hoofdzakelijk door den overleden Otto Schulz-Buckow bekend is geworden. Aanvankelijk werd deze manier voor het bijvoegen van onbevruchte moeren toegepast. De kunstmatige moerbij zou door den imker Kersten zijn uitgevonden. Hij liet in de moerloos gemaakte volken rustig moercellen aanzetten. Was dit geschied, dan maakte hij uit zuivere bijenwas over een kegelvormig houtje een kunstmatige koninginnecel. Aan het gesloten ondereinde maakte hij met een stopnaald eenige luchtgaatjes. Door het open boveneinde kwam de bij te voegen moer in deze kunstmatige moercel, waarna de openning met een wasplaatje werd toegesloten. Door de luchtgaatjes bemerken de bijen zeer spoedig de nieuwe moer, bevrijden haar en vernielen de reeds aangezette moercellen. Practisch en snel maakt men deze kunstmatige koninginnecellen uit streepjes kunstraat, welke streepjes men om een dik rond blauw potlood wikkelt."


Diastasegehalte in honing. (Praktischer Wegweiser no. 5.)
Na onderzoekingen van Duitsche- en buitenlandsche honingsoorten kwam Prof. Dr. Koch tot de conclusie, dat er ook goede soorten van buitenlandschen honing voorkomen. Het diastasegehalte der buitenlandsche honingsoorten bleef echter gemiddeld ver beneden het diastasegehalte van Duitschen honing. Door een tabel toonde Prof. Dr. K. een en ander aan.
(G. Veldkamp: m.i. wordt hier in tegenstelling van Duitschen honing de overzeehoning bedoeld, waarvan het aroma meestal tegenvalt. In een artikel las ik hierover vroeger eens, dat in streken, overzeesche gewesten, waar zeer veel honing in een betrekkelijk korten drachttijd moet worden geoogst, deze honing minder rijp moet worden gewonnen, wil men de dracht zooveel mogelijke uitnutten. Hierdoor zou het product van een minder aroma zijn dan onze honing, welke rijper geoogst wordt.)

G. VELDKAMP.