Kunstmatige bevruchting van koninginnen. (Neue Bienenzeitung nr. 5.)
Nolan, de Amerikaansche vertegenwoordiger op de Apis-Club te Berlijn, deelde daar mede, dat 9 maanden, nadat Watson zijne kunstmatige bevruchtingsmethode van koninginnen aan een entomologencommissie voor onderzoek had bekend gemaakt, bijen geboren werden, die uit eieren van een kunstmatig bevruchte koningin waren voortgekomen en wel op den bijenstand van het laboratorium voor bijenteelt in Washington, waaraan Nolan werkzaam is.
Buiten hem heeft alleen Mikhailoff aan het laboratorium in Tula (Rusland) tot heden succes volgens de methode van Watson. Dit verheugt Nolan des te meer, daar Watson uit deze successen weer moed putte om voort te gaan met zijn proefnemingen, ofschoon hij reeds in 1927 op 20 moeren de kunstmatige bevruchting toepaste. Bij een hiervan met algeheel succes. (Om zeker te zijn werden al deze moeren de vleugels geknipt, zoodra zij werden geboren en kwamen zij in kastjes met moerrooster voor het vlieggat). In den herfst van hetzelfde jaar werd zij echter reeds darrenbroedig. In het voorjaar waren slechts 10% van hare eieren werkbijen-eieren; dus was de zaadvoorraad onvoldoende. Van 4 andere moeren der genoemde 20 was het resultaat maar betrekkelijk: 10—50% bevruchte werk-bijeneieren werden er gelegd.
In 1928 probeerde Nolan naar een andere methode de bevruchting bij 10 moeren, welke proefneming mislukte.
Naar de methode van Watson behandelde hij (Nolan) 6 moeren en had ditmaal bij 3 koninginnen het succes van een 100% bevruchting en bij 2 met 70% bevruchting. Deze koninginnen werden echter verder niet meer gecontroleerd. (Als leeken vinden wij dit m i. vreemd „niet verder gecontroleerd". Als de bevruchting goed gelukt is, dan zou men zoo zeggen, wil men ook gaarne dit aan de practijk toetsen en verder zien wat de moeren presteeren. Het heeft wat weg van een goedgeslaagde operatie, maar .... er is wat bijgekomen. G. V.)
De bevruchtingen werden, in tegenstelling met die van Watson, die 1—10 maal bij een moer bevruchtingspogingen toepaste en dan bij 66% een bevruchting van 1—100% der afgezette eieren constateerde, door Nolan echter met één kunstmatige bevruchting verkregen.


5. Gisting van honing. Zooals bekend is gaat de honing, die niet rijp geoogst is tot gisting over, door het te hooge watergehalte. In natte jaren zou men hiervan spoediger last hebben als in droge jaren. Droog en van de lucht afgesloten bewaren is dus een eerste vereischte.
Bij een begin van gisting is deze honing nog te redden door een verhitting op 62.5° C. gedurende ½ uur. Vermeng echter nooit gistenden honing met goeden honing!


6. Over het vervliegen der bijen in het voorjaar. In de laatste jaren is algemeen vastgesteld, dat de oorzaak in de opbrengst der verschillende volken, vaak aan het vervliegen der bijen moet worden toegeschreven. Vooral in het voorjaar is het vervliegen een gevaar, omdat het voorkomt, dat zelfs de koningin uitvluchten maakt. Het opleggen van een steentje of iets dergelijks op de vliegplank is van weinig waarde. Aanbevolen wordt om op den voorwand een zwarte, witte, gele of blauwe figuur of streep aan te brengen of op de vliegplank. Beter nog is, om het verkleuren door weer en zon tegen te gaan, deze kleuren op een blikken plaatje op den voorwand der kast aan te brengen door middel van glanslak, welke tegen zon en weer bestand is.


7. Noséma — voorjaarsgevaar. Dr. Rösch schrijft in „der Bayrischen Biene": De behandeling is naar de omstandigheden, als jaargetijde, ziektestadium, toestand van het volk en soort der woning verschillend. Het is vooral noodig de natuurlijke bestrijdingskrachten van het volk zélf actief te ondersteunen, n.l de broeddrift en de bouwdrift. Goede voeding en een jonge vruchtbare moer bevorderen den broedaanzet. Zeer verkeerd is 't, om te dokteren met verkeerde hulpmiddelen, die doelloos en zelfs gevaarlijk zijn. Vele volken, die men als voorbehoedmiddel tegen noséma had opgevoerd met een bijvoeging van zwavelzure natron en keukenzout in de suiker, zijn om zeep gegaan. Meer dan 300 gevallen zijn aan de landelijke imkersschool bekend geworden.
(Wordt vervolgd).

G. Veldkamp