IETS OVER HET KUNTZSCHBEDRIJF.


Wij leven hier in Holland in een vredig landje, waar het bijenwoningvraagstuk de gemoederen niet heftig in beweging zal brengen, zooals dit bij onze oostelijke naburen het geval dikwijls pleegt te zijn. Het is hier dan ook niet mijne bedoeling, om te trachten ook in ons land zoo'n strijd te doen ontbranden, doch wel, om U iets van eene woning te vertellen, die het bespreken meer dan waard is.

In ons land gaat het nog steeds tusschen losse en vaste bouw en het duurt erg lang, voor men zooveel inzicht gekregen heeft in de moderne verhoudingen, dat nu eens eindelijk kort en goed het korfbedrijf op den achtergrond gaat geraken. Natuurlijk moet er voor de korf ook plaats zijn, doch die mag zeker in den tegenwoordigen tijd niet meer domineeren (overheerschen) maar het ligt niet in de bedoeling van dit artikel om de losse bouw tegen het korfbedrijf uit te meten. Dat krijgt hoop ik t.z.t. eens een beurt.
Ik wilde wat zeggen over het Kuntzschbedrijf en wel naar aanleiding van het feit, dat eene firma in Duitschland dit jaar haar 10.000ste Kuntzschkast gaat afleveren en prijzen uitlooft tot een bedrag van 250 Mrk. voor hem of haar die raadt op welke datum die 10.000ste kast wordt afgeleverd.

10.000 kasten van een bepaald systeem af te leveren in een tijd van ongeveer 10 jaar in een land waar bijna iedere imker van naam een kast heeft uitgedacht is al een heel mooi pleidooi voor dat systeem, doch te weten, dat dit eene prestatie is van slechts één fabriek en andere fabrieken zeker ook enorme hoeveelheden van dat systeem afleveren, maakt het noodig, dat wij ook in ons land eens wat meer van die prima bijenwoning gaan afweten, temeer omdat er reeds verschillende imkers in ons land zijn, die dit systeem gaan aanhangen. In het werkje, dat eenige jaren geleden van mijn hand verscheen, wijdde ik enkele hoofdstukken aan deze woning, omdat ik heb leeren inzien, dat, hoewel het systeem woning nu niet bepaald het voornaamste is om behoorlijke oogsten te boeken, toch óók de woning een hartig woordje medespreekt.

De Kuntzschkast dan wordt gewoonlijk afgeleverd als een kast waarin twee volken onafhankelijk van elkaar hun arbeid kunnen verrichten. Zij wordt echter ook als enkele kast geleverd, dus voor slechts één volk.
Het systeem wijkt in zeer bijzondere mate af van onze woningen en bestaat uiterlijk niet uit losse deelen, zooals onze Simplex en hare afwijkingen. Het is een soort rechthoekige kist door twee kruisende middenschotten één loodrecht, één horizontaal in 4 deelen verdeeld. De kast wordt van achteren gesloten door twee deuren, waarvan de eene naar boven en de andere naar beneden kan worden opengeklapt, terwijl de onderste klapdeur dan als werktafel voor die kast dienst doet, daar zij aan een ketting bevestigd, zoo ver naar beneden doorschiet, tot zij met den bodemplank een horizontaal vlak vormt, dus de bodemplank naar achteren verlengt.
Achter de woning staande zien we dus rechts en links hetzelfde beeld n.l. boven een ruimte waarin raampjes in warmbouw zijn geplaatst (gehangen) en onder deze ruimte een tweetal andere ruimten, waarvan de eene gesloten is door een venster van glas en de andere met een duims plankje.

In het met glas gesloten vak bevinden zich 6 raampjes op een uittrekbare slede; in het met een plankje afgesloten gedeelte een drietal raampjes, eveneens op een slede. Kortweg worden deze afdeelingen genoemd het zes- en drieslederuim. De bovenste ruimte is van de ondersten gescheiden door plankjes, terwijl de eventueel boven zittende bijen door één van de stederuimten naar buiten kunnen komen door middel van een open te laten smalle sleuf, of door een moerrooster van houten staafjes. Onder die sleuf of dat moerrooster wordt dan als klimraat op een slede een uitgebouwd raampje geplaatst.


Kuntzsch-Zwilling,
van achteren gezien (de klapdeuren zijn weggelaten)
a. broed- later honingruimte
b. 6 Slederuim
c. 3 Slederuim

Zitten de bijen in een bepaald jaargetijde dus boven, dan kunnen zij naar buiten komen door gebruik te maken van die klimraat. Stel dat zij tot aan het vlieggat gevorderd zijn, dan moeten zij eerst nog een in de kast aangebrachte veranda (open galerij) passeeren en komen dan op het vliegplankje vanwaar zij de ruimte kunnen kiezen. Deze veranda kan eventueel met het vliegplankje, dat opklapbaar is, worden gesloten, zoodat men op die wijze de bijen kan verhinderen de woning te verlaten. Echter is de constructie zóó, dat wel lucht, doch geen licht de woning kan binnendringen. Dit nu is van groot nut bij het reizen en ook b.v. in het vroege voorjaar als tijdens voor uitvliegen geschikte temperatuur veel sneeuw voor den stand ligt. Opklappen van dit plankje is dan voldoende, om de bijen binnen te houden en haar in de waan te brengen, dat het nog nacht is. Wie al eens gereisd heeft met volken waarboven of waarachter een groot lichtdoorlatend reisraam zich bevindt, zal hebben opgemerkt, dat dit reisraam spoedig bezet is met tallooze bijen en daardoor de waarde van deze ventilatie zeer sterk verminderen. Bijen zoeken steeds het licht op, onverschillig waar dit de woning binnentreedt.

De gedachte van den practicus Kuntzsch, is dus niet zoo verkeerd; echter ging hem hierin vóór de opmerker Preuss.
De raampjes in alle afdeelingen zijn gelijk en gelijkvormig, zoodat men ze zonder het minste bezwaar in iedere afdeeling over en weer kan gebruiken. In de bovenste ruimte hangen ze op een richel van metaal, in de onderste ruimten staan ze, zooals gezegd op een slede, en dan in z.g.n. koude bouw.
Achter de raampjes bestaat gelegenheid tot voedering binnen de kast en zoowel in de boven- als in de benedenruimte; rooverij is bij het voederen uitgesloten.
Het eigenaardige is echter, dat men een zwerm niet onderin, doch bovenin slaat, of althans spoedig na het in de woning brengen ervan, bovenin brengt.
De zwerm maakt dus haar eerste groote broednest in de bovenverdieping. Bij het inwinteren wordt het wintervolk ook bovenin gebracht en overwintert dus boven. Na de uitwintering wordt het eerste broednest eveneens boven gevormd en blijft daar totdat de imker het noodig oordeelt de moer met een raampje naar beneden te hangen (ongeveer 3e week van Mei.) Bovenin kunnen 12 raampjes een plaatsje vinden, dus ruimschoots voldoende om een sterk volk te vormen, daar de raampjes 34 bij 25 c.M. meten. Ze hebben dus ongeveer dezelfde inhoud als ons Simplexraampje, doch zijn iets hooger, derhalve voor overwintering technisch juister.

Deze kast is speciaal geconstrueerd om het zwermen op een vlotte wijze te verhinderen, het volk t.z.t. „om te hangen" al of niet bij gedeelten, terwijl de nadeelen van het omhangen zooveel mogelijk worden vermeden.
Door het in de bovenruimte steeds bezigen van een z.g.n. bouwraampje, dat achter de laatste raat aangebracht (dus in zijn geheele breedte den imker is toegekeerd) ons spoedig doet zien of er bouwlust aanwezig is, kan men op vlotte wijze een meening omtrent het volk vormen, zonder dat het noodig is, zooals veelal ten onrechte van ramen in warmbouwstelling bij achterbehandeling wordt gezegd, alle raampjes stuk voor stuk uit te nemen.

Natuurlijk is het noodig, om, indien men een bepaald raam uit de bovenverdieping wenscht te zien, eerst alle daarvóór (van achteren uit gezien) zich bevindende raampjes te verwijderen, doch dit komt zóó zelden voor, dat dit geen gewicht in de schaal legt, mits men een broednest kan aflezen, d.w.z. wéét hoe een behoorlijk broednest geconstrueerd is. In de jaren, dat ik met het K. systeem imker, is het slechts een enkele maal voorgekomen, dat ik alle raten uit de bovenverdieping verwijderen moest, en slechts één keer bij het omhangen, omdat ik de moer niet kon vinden.
Bij het omhangen blijft het oorspronkelijke nest op zijn plaats, in tegenstelling dus met het omhangen van Simplexvolken, waar het broednest geheel van plaats moet veranderen. Het op zijn plaats blijven van het moedervolk blijkt van gunstigen invloed te zijn bij dit sterke ingrijpen in de levensverhoudingen van het bijenvolk.

Is het volk omgehangen, d.w.z. de moer plus een raampje broed in het zes-slederuim gebracht en daarboven het open sleufje veranderd in een met moerrooster afgesloten doorgang, dan zal vrij spoedig de onderruimte zijn volgebouwd, omdat er maar 6 raampjes zich op de slede bevinden. De mogelijkheid is dan niet uitgesloten, dat er nog geen hoofddracht aanstaande is, dus het volk zich op zwermen zou kunnen toeleggen. Is de slede volgebouwd, dan kan men een raampje gesloten broed weer naar boven brengen en daarvoor in de plaats stellen een uit die ruimte afkomstig leeg raam en zoo vervolgens naar behoefte.
Mocht echter een hoofddracht nog lang, te lang, op zich laten wachten, zoodat sterker ingegrepen zou moeten worden, dan is hiervoor ook gelegenheid.

Behalve van het zes-slederuim hebben we in den aanvang ook gesproken van een 3-slederuim. Dit ruim is van het 6-slederuim afgesloten door een afneembaar schotje (scheidingsplank.) We kunnen dit plankje verwisselen met een moerrooster. Welnu, vreest men toch zwermen, omdat de hoofddracht te lang op zich doet wachten, dan plaatst men het raampje waarop de moer zit met een paar raampjes voorzien van kunstraat, of desnoods één met en één zonder kunstraat, op de slede in het 3-slederuim, het plankje wordt verwisseld met een moerrooster en de zaak is in orde, na het voor het uitvliegen noodige vlieggat te hebben geopend. In dit ruim kan de moer niet veel meer beginnen en krijgt een poosje gedeeltelijke vacantie, terwijl in de ruimte naast en boven deze afdeeling het broed gelegenheid heeft uit te loopen en de cellen gereed gemaakt worden voor de hoofddracht die nu toch wel spoedig zal komen.

Wil men later uit de bovenste verdieping den honing wegnemen, dan kan men dit doen, zonder door de bijen te worden lastig gevallen en wat meer zegt, zonder rooverij uit te lokken. Immers de kast is zóó geconstrueerd, dat men op den moerrooster een dun plankje kan leggen en tevens een vlieggat van de honingkamer kan openen. De zich in die ruimte bevindende bijen kunnen dus alleen door dit vlieggat de woning verlaten en voegen zich daarna in de onderruimte.
Zoo zoetjes aan vliegt dus de honingkamer leeg en de honingraten kunnen zonder veel opschudding, ja zelfs zonder dat het volk het bemerkt, uit de woning worden verwijderd.

Sommige critici hebben veel bezwaren tegen dit systeem, want, zeggen zij, dat sleedje varen zal alleen goed gaan bij kasten zóó van de fabriek, doch o wee, indien er bijen in huizen. Alles wordt vastgekit en het is niet meer mogelijk de slede uit te trekken. Laat ik zeggen, dat dit pure fantasie is en het sleedje varen even lustig bij kasten in bedrijf, als in nog fonkelnieuwe kasten, gaat. Een zeer enkele maal, b.v. wanneer de imker daar zelf schuld aan is, kan het wel eens gebeuren, dat een raampje met zijn bovenlatje aan het moerrooster wordt vastgebouwd, over een zeer klein traject, maar wie durft zeggen, dat dit ook niet het geval is bij andere kasten? Ik heb althans reeds herhaalde malen gezien, dat een imker, die de honingkamer wilde afnemen van een zijner Simplexen, broedkamer - moerrooster - honingkamer en kleedjes tegelijk medenam en wie kan mij tegenspreken, dat voor het afnemen van de honingkamer bij dit systeem kasten niet gebruik gemaakt moet worden van den sterken arm, in de vorm van een stevig hefboompje ?

Anderen meenen, dat het boven overwinteren de gezondheid van de volken zal schaden enz. Juist het boven overwinteren waarborgt een rustigen winterzit, n.l. geen hinder van invallende zonnestralen, geen gevaar voor muizen en meezen, geen vocht en geen al te groote afkoeling. Echter is het noodzakelijk in het bovenste venster, waarin gewoonlijk glas zit, gaas aan te brengen en dit venster des winters met een stroomat of vilten kleedje af te sluiten, zoodat uitwaseming kan plaats hebben en derhalve vocht wordt geweerd. Een volgende maal over het K.bedrijf iets meer.

JOH.A. JOUSTRA.