IETS OVER OUDE BIJENTEELT IN ZUID- EN NOORD-HOLLAND.


Veel is het niet; maar er zijn toch enkele aanwijzingen, dat er betrekkelijk vroeg, ook in Holland bijen werden gehouden. Er is een placaet van de Staten Hollant van 1663, waarbij het aan de bijenhouders uit Brabant verboden werd hun bijen of bijenkorven in voormelde landen van Hollant te brengen. Terecht werd toen door de Staten van Brabant opgemerkt, dat zij nimmer bezwaar hadden gemaakt, als de bijenhouders uit Hollant hun bijen naar de heidevelden in Brabant brachten. Het gevolg daarvan was, dat het verbod van invoer van bijen uit Brabant in Hollant spoedig weer werd ingetrokken.
Wij mogen dus aannemen, dat er in Hollant voor 1663 reeds bijenteelt bestond. Ik stel mij voor, dat de boeren uit Hollant, die het houden van bijen op hun koolzaad zagen toepassen, voor een kleiner of grooter deel lust kregen om ook zelf bijen te gaan houden.

In Utrecht was reeds vroeg bijenteelt. In het Placaetenboek van Mr. Caut komt voor een placaet van 1599. Hierin staat: om een eind te maken aan de geschillen, die ontstonden bij het heffen van Tiendrecht werd het volgende bepaald: Het Tiendrecht voor bijen werd geheven ter plaatse waar dezelve staan. De bijenluyden zijn gehouden den Tiendheer gerechtelijk te doen weten, als de bijen na het zwermen naar elders worden overgebracht. In 1614 bepaalde de stadsregeering van Amersfoort, dat de bijenhouders gehouden waren daarvan een merkteeken aan te brengen voor hun hoeves met het aantal bevolkte korven. Utrecht moet toen een geheel ander voorkomen hebben gehad, dan tegenwoordig; want door de Staten van Utrecht werd in 1593 nog een wolvenjacht uitgeschreven gedurende 4 dagen. Een dag daarvan was er appèl te Emminckhuizen en de uiterste limiet van Renswoude in de veenen. Deze drijfjacht werd toen gehouden in de richting van Rhenen, Amerongen, Leersum naar Doorn.

Het vijfheerenland, een polderstreek met verbouwing van koolzaad, was ook aangewezen voor voorjaarsdracht, hier kwamen imkers uit Utrecht en deden daardoor in deze omgeving ook bijenteelt ontstaan. Het is wel een groote sprong; maar ik vond een bericht van 1872, dat toen te Asperen reeds veel houten kasten in gebruik waren genomen, die goede resultaten gaven. Er waren toen 176 kasten tegen 160 korven. In dat jaar werden te Asperen reeds Italiaansche bijen ingevoerd voor kruising met inlandsche bijen.
Verder vond ik aangegeven, dat er op de Zuid-Hollandsche eilanden, in Delftland en in de omgeving van den Haag bijen werden gehouden, jammer genoeg zijn de oude berichten over bijenteelt meestal onvolledig, omdat vele gemeentebesturen daarover geen berichten inzonden. Als een bijzonderheid meld ik, dat in 1859 (een recordjaar voor de imkers) 300 korvea uit Drente naar de koolvelden van Aalsmeer werden gebracht, die daar 20 tot 25 pond zwaarder geworden waren. De eindconclusie is, dat er wel vroeg bijenteelt in Zuid-Holland was; maar dat deze tot enkele streken beperkt bleef en nimmer een groote uitbreiding kreeg.

Noord-Holland: Een bloeiende bijenteelt bestond reeds in 1700 in het Gooiland, waar boekweit geteeld werd en veel heidevelden waren. De imkers legden zich daar speciaal toe op het bereiden van mede, dat in Holland veel aftrek vond. De heffing van impost op den invoer van mede deed later het maken van mede inkrimpen, omdat het minder loonend werd, waardoor de bijenteelt ook daar afnam.
In de duinstreek ten Zuiden van Alkmaar tot Haarlem kwamen in 1700 vele kleine bijenstallen voor, die een matige winst van honing opleverde. Die duinstreek gaf ook een bestaan aan kruidenzoekers, o.a. van de wortels van kweek. Hieruit wordt nog een extract bereid, dat als licht purgans nu en dan wordt voorgeschreven. De apothekers uit Amsterdam kochten de verzamelde kruiden grif op.

Tijdens den inval der Engelschen en Russen in Noord-Holland in 1799 werden velen van deze Bijenstallen verwoest. Er was ook contact met de bijenhouders uit Friesland, Overijsel, Gelderland en Groningen, die o.a. in de Wieringerwaard voor het koolzaad gedurende 6 weken hun volken brachten. De imkers uit Groningen gingen met hun bijen naar het Koegras bij den Helder, uit Arum alleen wel eens een scheepslading. De bijen bleven de zomermaanden op dat Koegras, dat bij gunstig weer een goede bijenweide gaf.

De vermindering der bijenteelt gaf aanleiding, dat de Hollandsche Maatsch. van Wetenschappen een prijsvraag uitschreef, waarin de middelen moesten worden aangegeven om die teelt te verbeteren. Een van de gevolgen daarvan was de oprichting van een Bijenmaatschappij met de zetel te Amsterdam. Deze maatschappij liet uit Duitschland magazijnen komen (het magazijn dat Dzierzon gebruikte), die in Gooiland ter beproeving werden genomen, ook in de Beemster was een bijenstand met deze magazijnen. In 1851 werden deze magazijnen weer te Barneveld in beproeving genomen, waarvan den uitslag gunstig was.
Dr. Götze, Directeur van het Bijeninstituut te Landsberg, is in onzen tijd een groote voorstander van imkeren in een magazijn en tracht het gebruik er van weer te doen toenemen.
De aanteekeningen over de bijenteelt in 1800 zijn iets uitvoeriger, daarvan hoop ik later een kort overzicht te kunnen geven. Ik meen dat daarin ook aanwijzingen zijn van heerschende bijenziekten (Nosèma?), in ieder geval kwam het in sommige jaren voor, dat er een groote sterfte onder de bijen was.

L.J. VAN RHIJN.