IETS OVER HET KUNTZSCHBEDRIJF.

(Vervolg van April)


Over het bouwraampje ben ik nog niet uitgepraat, omdat dit een van de voornaamste middelen is, om met weinig werk veel te zien, doch ook, omdat dit ons een bondgenoot is in het beperken van darren. Niet van darrenbroed!!
Ik neem ten opzichte van den aanzet van darrenbroed een van menig imker afwijkend standpunt in. In de jaren, dat ik imker, heb ik opgemerkt, dat de aanzet van darrenbroed eene eigenschap is, welke men niet straffeloos kan verhinderen. Door onze moderne hulpmiddelen, speciaal kunstraat, wordt de darrenaanzet tot op enkele cellen beperkt en het is voor mij altijd nog een vraag, of dit wel goed gezien is. Tegen den zwermtijd zetten alle volken darrenraat aan en waar geen gelegenheid tot het bouwen van die raat is, worden soms heele stukken raat weggeknaagd om aan die (geslachts?) behoefte te voldoen. Of ook wel vindt men in werkbijcellen darrenbroed, dus ronde deksels tusschen het overigens normale werkbijenbroed.

Ons bouwraampje laat het volk den vrijen teugel. Naar hartelust mag het volk bouwen. Wil het fijn werk bouwen, best, wil het darrenwerk aanzetten, óók goed. Maar. . . . . . .aan òns te beoordeelen hoever we dit spelletje zullen laten spelen. Eens in de week wordt het bouwraampje onder handen genomen en van de aangezette raat en het darrenbroed!! ontdaan. Dat kan geen kwaad, omdat immers dit darrenbroed nu zoowat 8 dagen oud is, dus op het punt staat gesloten te worden en dus alleen nog maar warm gehouden zou moeten worden. Op deze wijze gewerkt, verhinderen we darrenaanzet niet, doch voorkomen we, dat er darren geboren worden, het volk blijft aan het werk en aan de natuurlijke driften wordt geen geweld gedaan. Wie het niet kan schelen of zijn volk weinig of veel darren voortbrengt, of hij, die het juist van een rijke darrenfamilie wil hebben, kan eenvoudig achter het te verzegelen bouwraampje opnieuw een bouwraampje hangen enz.
Het bouwraampje heeft nog iets voor. Het is n.l. de verklikker van het zieleleven van het volk. Als er gebouwd zal worden, wordt het raampje in gebruik genomen en gewoonlijk darrenraat aangezet. Is de kast nog niet vol, m.a.w. kunnen er nog raampjes bij, dan neemt men het bouwraampje even weg en geeft eerst een raam met kunstraat, om vervolgens weer het bouwraampje in te brengen. Dit raampje sluit dus steeds het broednest af en kunnen we niet missen, daar het als het ware de thermometer van het volk is en ons daardoor onschatbare diensten bewijst.

Het K.bedrijf is er een voor matige streken, dus bij uitstek voor ons land geschikt. Feitelijk is de kast niet gedacht als heidekast, althans oorspronkelijk niet, doch ze zijn daar uitstekend op haar plaats. Mijn eerste K.kasten maakten zich reeds hetzelfde jaar aan heideraathoning betaald, maar het was toen ook een best heidejaar. Ik wil er echter maar mede aantoonen dat, hoewel niet bedoeld voor de heide ze er toch voor geschikt is.
Echter, de bovenruimte is daarvoor wel wat groot en het zal goed zijn, als men op de heide lagere raampjes neemt, of er een sectiebak inschuift, die thans ook te verkrijgen zijn.

Men heeft mij al eens toegevoegd, dat dergelijke kasten veel tijd vorderen, doch dit is juist niet het geval. Al lijkt eene beschrijving misschien wat ingewikkeld en geeft deze den indruk, dat er veel werk aan zoo'n systeem is, toch is dit niet zoo, temeer niet, omdat men, zooals trouwens steeds bij achterbehandeling, onmiddellijk in broed- of honingruimte kan komen, zonder de verdiepingen van elkaar behoeven te rukken. Stoornis is er bovendien niet. Ziet men tegen het omhangen (en het uitzoeken van de moer) op, dan is het absoluut niet noodig daartoe over te gaan. Is het volk boven sterk, dan zal het vanzelf wel naar de onderruimte afzakken, vooral, indien men op de slede een raampje met een stukje voorbouw geplaatst heeft. Kijken we na eenigen tijd eens, of de moer al beneden is, dan kan men in het bevestigende geval het moerrooster leggen.

Moer zoeken gaat wel prachtig in theorie, doch in de practijk houdt het nogal lang op en stelt vaak teleur, schreef me naar aanleiding van mijn eerste artikel over dit onderwerp een belangstellend, doch nog wat ongeloovig imker. Dit moet ik beamen, doch niet bij het K systeem, al kan men haar daar ook wel eens een enkele keer over het hoofd zien.
Weet je hoe of ik doe? Tegen den tijd, dat ik ga omhangen vernieuw ik het bouwraampje, dat dus vlak tegen de glasruit zit. Spoedig beginnen de bijen daar te bouwen en dra is daar ook de moer bezig de darrenraat met eieren te beleggen. Tien tegen één, dat ge haar op die raat betrapt of op de volgende raat. Men moet haar echter overvallen en geen of zeer weinig rook gebruiken, zoo men weet een van de eerste vereischten om een moer spoedig te kunnen vinden.

Een Kuntzsch-imker maakte mij attent op hetgeen ik schreef over het glasvenster, dat ik vervangen wilde door een gazen dito. Een gazen venster, zoo zeide hij, verkitten de bijen spoedig, een glazen venster nimmer. Dit laatste is juist, doch een gazen venster wordt niet steeds verkit. Ik heb er Kuntzsch nog eens voor opgeslagen en ook hij prefereert een glazen- in plaats van een gazen venster. Waar ik echter steeds waterdamp op de ruiten zie en die door het glas niet ontwijken kan, bracht ik bij mijne K.kasten vensters met gaas aan. Thans bezit ik weer eenige kasten met glasvensters en kan ik nogmaals vergelijken. De kast leent zich, behalve nog voor andere bedrijfsmethoden, b.v. separeeren enz. ook zeer goed voor moderne koninginneteelt, zonder het akelige gesteep met broed- of honingkamers en al die vijven en zessen. Wil men eenige moeren kweeken, dan hangt men de moer in het 3-slederuim, gescheiden van haar familie door een moerrooster. Al het broed kan dan binnen 9 dagen gesloten zijn.
Nu vervangt men het moerrooster door een plankje, dat bij de kast behoort en de moer zit dus geheel afgesloten, of m.a.w. het volk is moerloos gemaakt. Men ontneemt de moer een raat met zeer jong open broed en wisselt dit raampje om, met een raampje gesloten broed, dat zich in het 6-slederuim bevindt.
Onmiddellijk zullen de bijen moerdoppen gaan optrekken, op het raampje, dat we tevoren met een punaise gemerkt hebben. Hebben we ons hiervan overtuigd, dan vervangen we het plankje weer door een moerrooster en de bijen verzorgen de moerdoppen goed. Bang voor zwermen behoeft men niet te zijn, daar de moer toch niet door het moerrooster kan. Zijn de moerdoppen bijna rijp, dan kunnen we ze uitsnijden en elders gebruiken (b.v. in een bevruchtingskastje met een handvol bijen) terwijl men er ook één kan laten staan, na de moer uitgevangen te hebben. Het volk heeft dan spoedig een nieuwe moer.

Ik sluit dit artikel met de hoop uit te spreken, dat ook in ons land men zich eens gaat interesseeren voor dit systeem. De kast is niet goedkoop (volgens de laatste prijscouranten Mrk 69 (dus bijna ƒ 42.-) af fabriek) doch het systeem is waard meer algemeen goed te worden.

JOH.A. JOUSTRA.


N.B. Wie Duitsch leest en van het Kuntzschbedrijf meer wil weten, vrage eens aan den Bibliothecaris Max Kuntzsch „Imkerfragen". Ik voorspel U eenige genotvolle en leerzame dagen.