BIJENHOUDEN IN INDIË.

(Vereenvoudigde spelling.)

Zo langzamerhand neemt het houden van bijen in Indië meer en meer toe. Voor een belangrijk deel is dit te danken aan het oriënterende en voorlichtende werk van de Landbouwvoorlichtingsdienst. In het begin toch had men met allerlei moeilijkheden te kampen, voor een groot deel veroorzaakt door het feit, dat men hier met een andere bijensoort te doen heeft. In dit opzicht verkeert men op Java weer in een andere positie dan op de Philippijnen. Op de Philippijnen worden nl. ook Italiaanse bijen gehouden, die even als andere europese bijenrassen behoren tot de soort Apis Mellifica. In Indonesië komt echter een andere soort voor, n.l. Apis indica, de indiese honingbij.

Deze bijen zijn ook zeer goede honingverzamelaars, maar ze zijn kleiner dan de europese honingbij. En hierdoor komt het, dat de europese bijenwoning, kunstraat, koninginnerooster e.d. voor de indiese bijen geheel ongeschikt zijn. De celdiameter van de honingraat bijv. bedraagt bij de hollandse honingbij 5,6 m.M, die bij de indiese bij echter 4 m.M. Aanvankelik werden toch wel europese kasten gebruikt, maar dan gingen de bijen hier dwars op de raten bouwen, wat natuurlik steeds moeilijkheden opleverde. Dit werd verholpen door de ramen dichter bij elkaar te brengen (ongeveer 0,8 c.M. afstand), maar hierdoor veranderden natuurlik weer de afmetingen van de kast.

Er zijn in de loop der jaren verschillende methoden toegepast om de indiese honingbij aan een goede woning te helpen. Zo wijst de heer Ochse (adj. insp. van de L.V.D.) in het tijdschrift „Landbouw" van 1928 op de goede resultaten, die reeds op Java waren verkregen. Hij bespreekt daar een kast bestaande uit een broedkamer met een honingkamer, gekonstrueerd door een bijenhouder, die reeds een stand van 80 volken heeft. In principe bestond deze kast slechts uit een kist, welke door een koninginnerooster in twee ruimten wordt verdeeld en waarvan de achterwand verwijderd kan worden. De ramen van de broedkamer zijn dan op een soort slede bevestigd en kunnen aldus gezamenlik uit de kast worden getrokken. Verder hebben zowel broedkamer als honingkamer een vlieggat.

Vergelijkt men deze kast echter met de in Holland gebruikelike uitneembare kasten, dan blijkt wel duidelijk, dat men het bijenvolk in deze „vaste" kasten lang niet zo gemakkelik behandelen kan. Dit is dan ook door de Landbouwvoorlichtingsdienst ingezien en uit een artiekel van de heer Ochse in 1929 blijkt, dat na voortdurende proefnemingen een kast is gekonstrueerd, waarmee het thans zeer gemakkelik is te werken. Deze kast is n.l. een opzetkast, zodat men eventueel meerdere honingkamers op de broedkamer kan plaatsen.
Bovendien kan iedere kamer nu van bovenaf behandeld worden. Wat deze kast nog van de algemeen in Holland gebruikte kast onderscheidt, is het feit, dat de raampjes direkt in de buitenmantel zijn bevestigd. De dubbele wand van kamer en mantel vindt men hier niet. Een ander verschil is, dat de achterwand van iedere kamer in de vorm van een deurtje kan draaien. Dit is natuurlik zeer gemakkelik, daar men nu in staat is eventueel de broedkamer te behandelen zonder de bijen in de honingkamer lastig te vallen.

De lezer in Holland denkt misschien, dat Indië wel een ideaal land moet zijn om bijen te houden, omdat de weelderige tropiese plantengroei zeker wel een voortdurende bron van honing en stuifmeel oplevert. Dit is echter niet het geval; ook in de tropen hebben de planten hun speciale bloeitijd. En hierdoor komt de bijenhouder ook voor het feit te staan, dat de bijen niet gedurende het gehele jaar voldoende honing en stuifmeel kunnen verzamelen. Dit is alleen anders in de klapperstreken, omdat de klapper- of kokospalm vrijwel het gehele jaar door bloeien. Deze streken zijn dus bij uitstek voor bijenhouders geschikt; elders zou men dus de volken gedurende een bepaalde periode van het jaar moeten bijvoeren.

Zijn de indiese honingbijen dus reeds van belang als goede honingwinners, daarnaast vervullen ze wellicht nog een andere belangrijke rol. Otangs spreekt in een artiekel over Apis indica (Philipine Agricultural Reviens 1926) reeds het vermoeden uit, dat deze bijen ook een gunstige invloed hebben op de bestuiving van kultuurgewassen, o.a. van de klapper. Ook Ochse wijst op de belangrijke betekenis, die het bijenhouden voor bepaalde landbouwgewassen kan hebben. Hij wijst in dit verband op de rol, welke de bijen in Holland bijv. spelen bij de bevruchting van de vruchtbomen. Op dezelfde wijze is het wellicht mogelik, dat de koffie-, klapper- en kapokproduksie zullen stijgen door het plaatsen van bijenvolken in de aanplant. Het ligt dan ook in de bedoeling van de Landbouwvoorlichtingsdienst om bestuivingsproeven te nemen en de invloed van de bijen na te gaan op de bevruchting van de bloemen van bepaalde gewassen.

DR. S. BROEKHUIZEN, Landbouwk. Adviseur Suikerproefstation, Pasoeroean.