KONING SALOMO EN DE BIJEN.


Drie uren paardrijdens brengen U van het dorp, waar ik in Zuid-Afrika woonde, naar de Scheba Queen Mine, een goudmijn in Noord Kaap Vallei, die naar de Koningin van Scheba, U welbekend uit 1 Koningen 10 vers 1 tot en met 10, genoemd is. De naam aan die mijn gegeven spreekt boekdeelen. Men had bij de eerste ontginning groote verwachting van den rijkdom van de goudader, die aangeboord was. Hoewel deze mijn niet tot de rijkste behoort, zooals die aan den Witwatersrand, is zij niet bepaald arm, getuige het feit, dat er tot op heden nog in gewerkt wordt, De Scheba Queen Mine ligt op 5000 voet hoogte; van mijn woonplaats uit leidde de weg bergopwaarts. Het is daarboven heerlijk koel en 's morgens en 's avonds is een dikke jas geen overtollige weelde. Van de veranda van het huis van den mijn-directeur heeft men een eenig gezicht over de bergtoppen in den omtrek; als suikerbrooden staan ze in dichte drommen bij elkaar, zoover het oog reikt. Het mooie is, dat men van die plaats op de toppen neer kijkt.

De eigenaardige naam Scheba Queen is voor mij aanleiding geweest om meermalen aan deze Neger-Majesteit te denken. Trouwens voor een ieder, die iets van het Oude Testament weet, is zij een bekende persoonlijkheid wegens het bezoek, dat zij aan Koning Salomo bracht. Volgens de genoemde Bijbelplaats moet zij fabelachtig rijk geweest zijn. De reis, die zij ondernam, was een onderneming van beteekenis. Denkt U eens aan, dat zij naar gewoonte dier dagen per kameel ging en een gevolg had, dat uit honderden van de voornaamste personen uit haar rijk bestond. Denk dan nog eens aan het leger slaven, dat Haar en Haar gevolg vergezelde en het is U duidelijk, dat een ritje met den trein van Groningen naar Utrecht 3de klasse, waar wij zoo over kreunen, een bagatel is. Talrijke muilezels droegen de kisten gevuld met haar kostbaarheden, die bij aankomst in Jeruzalem den grooten Monarch getoond zouden worden om Hem die voorwerpen als geschenk aan te bieden, waarin hij blijkbaar behagen scheppen zou.

Het onderwerp, dat ik voor dit opstel gekozen heb, hangt ten nauwste samen met hare Majesteit van Scheba en natuurlijk met de bijen, anders zou onze geachte Redacteur het wel een plaatsje in ons Maandblad geweigerd kunnen hebben. Ik dank de stof aan een Engelsch versje getiteld „King Solomon and the Bees". Hierin zegt de dichter, dat hij zijn onderwerp ontleent aan de Talmud, de geheele Oud-Joodsche literatuur.

In de oudheid was het onder de vorsten gebruik elkaar bij een bezoek een raadsel op te geven. Zoo'n raadsel moest er een van eigen vinding zijn. Hoewel naar den schijn eenvoudig, moest het inderdaad moeilijk zijn, dat de gastheer liefst niet moest kunnen oplossen, wat dan de wijsheid van den gast niet weinig tot eer strekte, terwijl in het omgekeerde geval de gastheer voor den wijste doorging. Ongetwijfeld had Koning Salomo van zijn talrijke Hooge bezoekers reeds vele problemen op te lossen gekregen, maar nog geen was hem te moeilijk geweest en de roep, die er dientengevolge van hem uitgegaan was, was tot alle hoven doorgedrongen. Ook tot het hof van de Koningin van Scheba. Dit had haar belangstelling in den rijken en wijzen Israelitischen Vorst dermate geprikkeld, dat zij tot het aanvaarden van de lange en moeizame reis in weerwil van de tallooze bezwaren, besloten had; persoonjijk wilde zij zijn wijsheid peilen en de pracht en praal van zijn hofhouding aanschouwen. En zoo was zij gegaan. Niét zonder haar raadsel, dat ze hem wilde laten raden. Naar aanleiding hiervan worden de bijen in den luchtcirkel van Salomo's vernuft betrokken.

(Wordt vervolgd)

C. JANSEN