INTERNATIONALE CONFERENTIE DER APIS-CLUB
TE ABERDEEN, 14—18 AUG. 1931.

DOOR Dr. H.W. DE BOER.

Het zal moeilijk vallen, in een kort bestek een overzicht te geven van het verloop van deze internationale conferentie, welke door de aanwezigheid van bijna uitsluitend Engelsche en Schotsche afgevaardigden een sterk Britsch karakter droeg: aan de belangrijkheid van de conferentie deed dit feit echter zeer weinig afbreuk.
Ik zal niet trachten de reis te beschrijven, vol afwisseling, tot New Castle on Tyne per schip, daarna met den sneltrein, die ons in 6 uur, voor een groot deel vlak langs de Schotsche kust, naar Aberdeen bracht.

Toch wil ik even naar voren brengen, dat deze treinreis langs de kust, ons telkens uitzicht gevende op de Noordzee, langs schilderachtige baaien en inhammen, van de eene met bosch begroeide landtong, naar een volgende rotsachtige kaap, soms hoog boven in de laagte gelegen visschersdorpen, dan weer over overbrugde ravijnen, waar je in de diepte het riviertje slechts kon gissen en niet in de laatste plaats over de wereldbekende reuzenbruggen, welke de meer op zeearmen gelijkende riviermonden, de Firth of Forth bij Edinburgh en de Firth of Tay bij Dundee overspannen, dat deze treinreis een der mooiste tochten was, welke ik ooit maakte.

Nu en dan vlak langs de steil uit zee oprijzende, gedeeltelijk met bloedroode dopheide begroeide, rotsachtige kust, bracht ons de trein tenslotte naar "the silver city at the sea", de zilveren stad aan de zee, zooals de bewoners van Aberdeen gaarne hun woonplaats noemen; feitelijk ten onrechte, want het graniet, waarvan alle huizen te Aberdeen zijn gebouwd, is niet zilvergrijs, doch meer grauwgrijs. Aberdeen, een stad van 160.000 inwoners, liggende tusschen twee riviermonden, n.l. de Don en de Dee, op een langzaam uit de zee oprijzend, later golvend wordend heuvelland. De stad zelve grenst niet aan de zee, doch is daarvan gescheiden door een 1 à 2 kilometers breede grazige strook, welke natuurlijk als golfterrein wordt gebruikt. Golfvelden aan zee, zoowel particuliere als gemeentelijke, welke toegankelijk zijn voor iedereen!

Bij onze aankomst, aan het station collega-iemkers uit Schotland, waarmede we het vorige jaar te Londen kennis maakten en die ons afhalen per auto; in het hotel, waar we gedurende de conferentie zullen logeeren, vrienden uit midden Engeland, die ons verwelkomen; den volgenden dag de bekende Miss Betts, redactrice van de Bee World, die eventjes per motorfiets van Zuid-Engeland naar Noord-Schotland komt gereden (zooiets als 750 K.M.) en die, stijf als een plank van het meerdere dagen rijden, ons bijna de hand niet kan reiken. (Tusschen haakjes kan hier worden medegedeeld, dat Miss Betts zoo verstandig was, de terugreis per boot te doen; ze schreef me, nogal zeeziek te zijn geweest; of de motorfiets op de terugreis ook last had van zeeziekte, deelde ze mij niet mee!)

Maar nu de Conferentie. Voorzitter was Dr. John Anderson, redacteur van "the Scottish Beekeeper" en leeraar in de bijenteelt, o.m. aan een landbouwhuishoud-school. De curatoren der universiteit te Aberdeen (waaraan Dr. Anderson eenige jaren geleden promoveerde) hadden met groote welwillendheid eenige collegezalen in het zoogen. "Marischal College" beschikbaar gesteld.

De opening van het Congres geschiedde door een der Aberdeensche professoren, n.l. door professor J. Ritchie, professor in de natuurlijke historie, die in zijn korte openingsrede wees op de arbeidsverdeeling en de onderlinge hulpvaardigheid in de bijenstaat. Voor het Schotsche departement van Landbouw sprak daarna de Heer A. M'Callum; deze memomeerde o.m. de groote rol, welke de Universiteit te Aberdeen heeft gespeeld bij de ontdekking van de oorzaak der zoogen. „ziekte van het eiland Wight". Immers deze ziekte, welke nog tot voor enkele jaren een belangrijk deel van alle bijenvolken in Engeland deed sterven, kan thans met succes worden bestreden, omdat men den veroorzaker van deze ziekte, een microscopisch klein diertje, n.l. een mijtsoort, heeft ontdekt: deze ontdekking heeft plaats gehad aan de Aberdeensche universiteit. Aan deze universiteit werkt nog steeds een geleerde, n.l. Dr. G. Morisson aan het bestudeeren van deze en van andere bijenziekten.

De voorzitter van het congres, Dr. Anderson hield daarna eene zeer praktische uiteenzetting van den bouw en de eigenschappen van een door hem geconstrueerde bijenkast, die hij de "Britsche bijenkast" noemde, speciaal geschikt voor de klimatologische omstandigheden, welke men in Engeland en Schotland, aantreft. De practische resultaten, welke met deze kast bereikt worden, leken ons alleszins bevredigend. Een der bijzonderheden van deze kast is, dat de opening, waardoor de bijen in de broedkamer komen, zich niet vooraan bevindt, doch achteraan. De bijen vliegen n.l. aan den voorkant aan op een schuin geplaatsten extra bodem-wand en loopen hierover naar achteren, waar zich de toegangsopening naar de broedkamer bevindt, (z.g.n. Reinartz vlieggat kanaal (Red.) De kast van Dr. Anderson bezit verder 15 ramen, ongeveer van het simplexformaat, naast elkaar en heeft, zooals alle Engelsche modellen, eene groote ruimte tusschen binnen- en buitenwand.

Na de officieele opening, welke door de practische demonstratie van Dr. Anderson een zeer eenvoudig karakter droeg, begaven alle aanwezigen zich naar het stadhuis te Aberdeen, waar we op zeer hartelijke en joviale wijze ontvangen werden door den Lord Provost van Aberdeen en zijne echtgenoote en waar het gemeentebestuur ons een "tea" aanbood.
De Lord Provost verwelkomde ons met een toespraak, waarin hij mededeelde reeds vroeg in zijn jeugd met de bijen in aanraking te zijn geweest; hij herinnerde zich n.l. nog flauw, in zijn prilste jeugd eens boven op een (bevolkte) bijenkorf te hebben gezeten en daarna eenige dagen lang door zijn moeder te zijn verpleegd. Zijn opleiding en studie gaven hem helaas in latere jaren weinig aanknoopings-punten met bijenhouden, doch nu op oudere leeftijd zag hij in, dat de bijenteelt den mensch dichter bij de natuur brengt, dat de beoefenaar der bijenteelt meer gaat letten op de planten- en dierenwereld rond hem, dat de bijen grootere levensvreugde brengen aan allen, die de taal der natuur weten te verstaan.

Op den volgenden dag, 15 Aug., was een bezoek aan de bijenteelt- en bloemen-tentoonstelling te Haizlehead, een buitenplaats op een half uur afstand van Aberdeen gelegen, de hoofdschotel. Behalve de typische Engelsche opstelling van de ingezonden honigmonsters en de sorteering op kleur, die eerst wat eenvoudig aandoet, doch den honigkenner eene uitstekende gelegenheid tot vergelijking geeft, waren een tweetal prachtige honig-etalages gemaakt, welke zeer de aandacht trokken. De eene etalage, versierd met heide en met daarbij passende Schotsche kleuren, was een lust voor het oog; de tweede etalage, niet minder fraai, vertoonde o.m. het opschrift: "If you can't get a place in the sun, get Honey!" Wat een beetje vrij vertaald beteekent: Als je in 't leven geen plaatsje in de zon kunt veroveren, wel, wees tevreden met wat je hebt en eet honig!

Het mooie weer gaf gelegenheid om een drietal lezingen buiten te doen houden; Mr. J. Struters, bijenteeltleeraar, hield eene lezing over: "De eigenschappen en de waarde van koninginnen"; Dr. Morisson behandelde het onderwerp: "Mijtziekte"; Mr. Morland sprak over: "De oorzaken van het zwermen". Behalve de mededeeling van Dr. Morisson, dat de door hem bestudeerde mijtsoort, die op het lichaam van de bij leeft (vandaar de aanduiding:, "external mite"), hare eieren legt in een groefje op het borststuk (thorax) van de bij, gaven deze lezingen over ’t algemeen geen nieuwe gezichtspunten.

In de pauze’s konden we genieten van een voor ons vreemd, doch buitengewoon interessaant schouw- en hoorspel, dat een volledig orkest van heen en weer marcheerende jeugdige Schotsche "pipers" (doedelzak-spelers) ons bood.


Op Maandag 16 Augustus werd eene excursie gemaakt langs het dal van de rivier de Dee. Autobussen voerden ons naar het binnenland van Schotland. Koepelvormige, afgeronde bergtoppen, meerendeels geheel begroeid met de bloedroode dopheide, uitgebreide heidevlakten, begroeid met de ons meer bekende gewone struikheide, bleken een rijke honigbron voor de bijen te zijn. Als het weer meevalt, haalt een bijenvolk op de gunstigste plaatsen soms 100 pond heidehoning. Als het weer meevalt! want het klimaat is in Schotland ruwer en kouder dan in Nederland en de herfst valt vroeg in, hoewel, naar men ons mededeelde, aan de kust (bijv. in Aberdeen) de winter bepaald zacht kan zijn en het is voorgekomen, dat de bijen op Kerstmis pollen verzamelden.

De namiddag werd grootendeels doorgebracht op het landgoed "Glassel" van Mr. Wood, waar we o.m. een rots-tuin bezichtigden, welke zoo groot en zoo fraai is, dat excursies van plantenliefhebbers vanuit alle deelen der wereld naar Schotland komen, om dit wonder te zien. Mr. Wood offreerde ons (een 60-tal deelnemers) een Engelsche "tea" in een apart voor soortgelijke excursies gebouwde, keurig ingerichte, loods, waar tevens eene permanente tentoonstelling van bijenteelt-gereedschappen was ondergebracht; vlaggen van alle landen der wereld versierden deze ruimte; de bijenstand op dit landgoed was zeer bezienswaardig; in een apart gebouwtje werd de honig ontzegeld, geslingerd en verder verpakt; het bleek mij, dat zeer veel gewicht werd gehecht aan een zoogen. "honey-ripener", een groot cylindervormig reservoir, waarin de geslingerde honig eenige dagen werd bewaard, alvorens in grootere of kleinere bussen en glazen te worden af getapt. Men schrijft aan dit reservoir toe een betere menging van verschillende honigsoorten (uit meerdere kasten) en een rijper, aromatischer worden van den honig.

In den namiddag hield Mr. Yate Allen, de Engelsche deskundige op het gebied van stuif meelonderzoek, eene lezing over dit onderwerp. In tegenstelling met Nederlandschen honig, komen (althans volgens Mr. Yate Allen) stuifmeelkorrels van grassoorten en van zuring niet in Engelschen klaverhonig voor.

Mr. Hamilton sprak daarna over de oorzaken van het zwermen. Mr. Hamilton verwerpt niet geheel en al de voedersap-theorie van Gerstung, doch hij is van meening, dat het vervreemden tegen den zwermtijd van de oude koningin in het volk, moet worden toegeschreven aan het verliezen (of veranderen) van de reuk, welke eene koningin, die geen ruimte meer vindt voor het deponeeren van eitjes, niet meer zou bezitten, doch welke eene koningin, die volop aan de leg is, wel heeft.

Op Woensdag 18 Aug. werd vergaderd in de collegezalen van het Marischal-college; ondergeteekende hield eene lezing over "het kristalliseeren van honig en het verhitten van gekristalliseerden honig", welke lezing in haar geheel in dit tijdschrift zal worden opgenomen. Professor Ritchie gaf een interessante kijk op het leven der wespen, welke ons in menig opzicht aan onze bijen doen denken, doch welke zich in sommige opzichten toch ook weer zoo geheel anders gedragen; de volgende lezing was aan Professor Peacock; deze spreker wist een der moeilijkste onderwerpen (parthenogenesis, chromosomen, kerndeeling enz.) zoo duidelijk uit te leggen, dat ook de leeken op dit gebied een heel aardig inzicht in deze materie kregen.

Het slot van de conferentie werd gevormd door bezoek aan Craibstone, een landbouwhuishoudschool eenige uren van Aberdeen verwijderd. Natuurlijk was daar de bijenstand van Dr. Anderson, die les in bijenteelt geeft aan deze school, de groote attractie. Dr. Anderson heeft hier een aantal van de door hem geconstrueerde kasten staan. Deze volken hadden bijna alle twee opgezette honigkamers, die grootendeels vol met (heide-)honig werden aangetroffen. Schotland schijnt inderdaad, niettegenstaande Noordelijker ligging, meer regen, lagere zomer- en herfsttemperaturen, een beter honigland te zijn dan Nederland.
In een der lokalen van de landbouwhuishoudschool werden nog eenige voordrachten gehouden. De bekende Miss Betts hield o.a. eene geestige beschouwing over het vliegen der bijen.

Ten slotte eenige regels over Dr. J. Anderson, de voorzitter van deze conferentie, tot dusver vrijwel een onbekende in Nederland.
Engelsche tijdschriften op het gebied van bijenteelt worden in ons land weliswaar door meerderen gelezen, zoodat van den inhoud der belangrijkste artikelen nu en dan wel melding wordt gemaakt, het tijdschrift "the Scottish Beekeeper", waarvan Dr. Anderson de hoofdredacteur is, wordt weinig in ons land gelezen en dat is jammer. De dikwijls nieuwe en frissche ideeën en inzichten van een bij uitstek praktisch, zoowel als theoretiseh ontwikkeld man als Dr. Anderson, verdienen ten volle onze aandacht. Voeg daarbij, dat Dr. Anderson als 't ware een vat vol humor en geestige invallen is, die elk onderwerp weet in te leiden en te besluiten met de een of andere daarbij passende kostelijke grap. Ik denk niet, dat een enkele Internationale Conferentie der Apis-Club zulke goed bezette zittingen heeft gehad, als deze te Aberdeen. Dit is hoofdzakelijk te danken aan den voorzitter, Dr. Anderson, wiens onuitputtelijke humor ons allen van 't begin tot 't einde heeft geboeid en wiens eenvoudige hartelijkheid wel de beste ontvangst was, die ons ten deel kon vallen.