KUNNEN DE BIJEN DE HEIDE MISSEN?


DOOR DR. G. GOETZE, LANDSBERG.

In Holland komen nog evenals in onze provincie Hannover vele groote heidevelden voor. De Imkerij schijnt ook daar in bepaalde streken eenzijdig op de struikheide (Calluna vulgaris) aangewezen te zijn, en men neemt daar met begrijpelijke intresse waar de gevaren welke de heide bedreigen in 't bijzonder door de cultiveering die blijkbaar ook daar met kracht wordt ter hand genomen.

De Rijksbijenteelt Consulent te Wageningen dhr. v. Giersbergen is daarvoor dan ook door het dagblad "De Telegraaf" gevraagd geworden naar zijn oordeel over de beteekenis van de heide. Het artikel is in de Prac. Imker 1930 band 24, bldz. 129-131 overgenomen en betoogd dat de heide betrekkelijk onontbeerlijk was. De heidedracht zou een slechte overwinteringshoning leveren en zou hiervoor zelfs schadelijk zijn. Bovendien zou de bijenteelt in de heidestreken een gemakkelijke teelt zijn en zou door het vasthouden aan de korfteelt de ontwikkeling van de moderne bijenteelt zijn tegengehouden. De heidehonig zou met de slingerhonig niet kunnen concurreeren en voor den handel weinig beteekenis hebben.

Van Giersbergen gelooft ook niet dat de teruggang der bijenteelt die ook in Holland waarneembaar is, met de verdwijning van de heide samenhangt. De beteekenis van de Bijenteelt voor de bevruchting zou het meest van belang zijn, de bijenteelt voor honiggewin zou pas in de tweede plaats komen. Ook het was zou thans door de ontwikkeling der techniek minder noodzakelijk zijn geworden.

Overigens heeft ook den Hollander H. Vonk, in het tijdschrift van de Ned. Heidemaatschappij, band 42, 1930, bldz. 420 431, over het heidegebied bij Terlet een interessante beschouwing gegeven. Daar stonden in 1930 538 korven en 734 kasten. Men ziet dus dat de kasten daar reeds in de meerderheid zijn. De schrijver is van meening dat de heide ook voor de fruitboombestuiving van overwegende beteekenis is daar hier de meeste volken geteeld worden die in het voorjaar voor den fruitkweeker onmisbaar zijn.

Middellijk heeft de heide daarom een buitengewone hooge economische beteekenis. Dat haar directe waarde voor honiggewin niet gering te schatten is, komt in de gegeven cijfers duidelijk uit. Naar schatting brachten de korven 15, de kasten 30 pond honig op.
Alhoewel misschien in Holland evenals bij ons de verdwijning van de heide onvermijdelijk is en het verval van de heideimkerij daarmede noodwendig samengaat, toch moet men zich afvragen: Is de heide in Holland werkelijk van zoo weinig beteekenis voor de Bijenteelt? Ik kan dit slechts aan de Duitsche verhoudingen toetsen en kan toch ter redding van de eer onzer Lunenburger imkers opmerken dat de heideimkerij toch niet zoo'n gemakkelijke teelt is als dhr. Giersbergen dit voor Holland voorstelt.

Voor een rendabele bijenteelt is moeilijk iets mooiers te noemen als een overvloedige nazomerdracht en daarvoor komt de heide in de eerste plaats in aanmerking. Dit allereerst. Een andere vraag is of het verstandig is de gansche bijenteelt eenzijdig op de heidedracht in te stellen, zooals b.v. de Lunenburger bedrijfswijze doet. Een dergelijke bedrijfswijze staat of valt met de heide en daar zij naar alle waarschijnlijkheid wegvalt is deze eenzijdige teelt heden niet meer op zijn plaats. De thans nog in het gebied van Hannover bedreven Zwermbijenteelt met volksvermeerdering van 1 op 3 in 't voorjaar en het uitbreken van 2/3 na de heidedracht zooals Lehzen deze geleerd en beschreven heeft, kan de heide-imker niet missen. Omdat echter de heide vermindert, moeten onze heide-imkers zich aanpassen. Dit is echter alleen mogelijk wanneer aangetoond kan worden dat zonder heide rendabele bijenteelt kan worden bedreven. Want hoezeer wij ook van de beteekenis der bijenteelt voor de bevruchting der cultuurplanten overtuigd zijn, zoo eischt toch de imkerij haar eigen levensrecht (bestaan) en zij zal slecht zoo lang krachtig blijven als zij loonend is.

Zonder noodzaak laat zich echter een bedrijfswijze van goede oude traditie niet terugdringen. Er zou wel zeer juist omschreven moeten worden op welke wijze de zwermbijenteelt ware te vormen. Op verdienstelijke wijze heeft het Instituut voor Bijenteelt te Celle zich de beantwoording van die vraag voorgesteld. Werkelijk opgelost kan deze vraag slechts worden in nauwe verbinding met de praktijk. Op den voorgrond staat natuurlijk de vraag naar de meest gunstige woning. Dat de Lünenburger al zijn vermeerderingskansen aan de oude korf wijdt geeft geen doorslag voor deze bedrijfswijze. Hij zou dan met een moderne woning op geheel dezelfde wijze moeten werken. Om aan de eischen van het heidebedrijf te voldoen moet ze bepaalde eigenschappen hebben n.l. licht en verplaatsbaar goedkoop omdat een groot aantal noodig is en tenslotte gemakkelijk te openen om de bouwlust der zwermen te kunnen waarnemen. Van de kasten is wel de magazijn-kast, in ieder geval een laag gebouwde z.g.n. Oberlader, hier op zijn plaats. Bij deze laat zich gemakkelijk, dank zij de losse randen, de natuurlijke door de kunstmatige vermeerdering verdringen. Overigens heeft de heide-imker dezen stap ter moderniseering reeds lang gedaan (Holland) en is het tusschenplaatsen van leege kamers in de volle dracht mogelijk waardoor volgens oude ervaring vlugger dan door uitslingeren, een groote drachtvermeerdering bereikbaar is.

Nu zou de vraag opgeworpen kunnen worden of dan niet beter de vermeerdering van het aantal volken, zoodat zij door het éénruimtesysteem der oude korven is ingeburgerd, door een vergrooting der volksterkte zou kunnen worden vervangen. Er moet dan vooreerst op den voorgrond worden gesteld dat broednest en grootte van het volk in goeden verhouding moeten staan. De verhouding 1-1 zal zoo mogelijk op den duur niet overschreden worden daar anders de ontbrekende naontwikkeling teruggang van het volk tengevolge zou hebben. De gezamelijke raatoppervlakte zou op dezelfde gronden "ook zonder scheidend rooster", de 200 dM2 niet te boven moeten gaan in ons klimaat. De woningvergrooting heeft dus grenzen, de volksvermeerdering veel minder. Bij een zoo lange vermeerderingstijd (broedtijd) zooals deze op de heide benut kan worden, moet het daarvoor juist voordeelig zijn, niet alleen sterke volken, doch ook veel koninginnen te hebben, die tot den drachttijd ook vele volken sterk genoeg kunnen maken. Verder zij bij het reizen, zooals de heide-imker dit doet, veeldeelige kasten uit lagere deelen bestaande, slechts een last.

De reizende imker zal daarom steeds weer terugkomen op een kast uit slechts één ruimte bestaande. Doch er zijn enkele bruikbare kastverbinders voor meerdeelige kasten, waar van verwacht kan worden dat ook deze voor het reizen geschikt zullen worden. Zoo heeft L. Wunnecke, Landsberg Werthe, pas kort geleden patent genomen op een reissluiting uit staalband met bajonetsluiting, welke in ons bedrijf gunstig is beoordeeld, (dhr. Versteeg te Apeldoorn heeft deze moeilijkheid reeds lang in gustigen zin opgelost Red.) Het werkelijk voordeel dezer sluiting is, dat ze steeds aan de kast blijft met een enkele handgreep boven op het deksel te sluiten en te openen is en zoowel voor kasten met één als met 2 kamers is te gebruiken. De sluiting verbindt zoo vast dat zelfs onze kasten zonder sponning voldoende verzekerd zijn. Wanneer de kasten zoo gesloten zijn kunnen ze evenals de korven op de kop en van onderen nagezien worden. In onze kasten zijn de bodems daarnaar ingericht. Het is dan mogelijk op de heide vlugge controle uit te voeren en zijn de vooroordeelen van anderen weggevallen. Het noodzakelijke gevolg van sterke vermeerdering is het uitbreken der volken in den herfst. Het is zeer weinig zakelijk meer volken te overwinteren dan noodig zijn om den grondslag te vormen voor de aanstaande vermeerdering in het voorjaar. Daarom slacht de heideimker alles af behalve zijn opzetters. Er is zeer veel tegen deze handelwijze ingebracht, hoofdzakelijk wordt gezegd dat het dooden een gruwzame behandeling zou zijn, welke een ieder die waarde hecht aan zijn bijen, moet nalaten.

Voor den beroepsimker zijn deze reden niet steekhoudend. Onnoodige opeters moeten weg, als zulks noodig is. Deze te dooden is natuurlijk slecht zoo lang verstandig als het niet mogelijk is ze te verkoopen. De verkoop van afgetrommelde z.g.n. naakte heidevolken is ook gewoonte geworden sinds imkers uit andere omgeving daarnaar vragen. Om de economie van 't dooden te beoordeelen vraagt men zich ten slotte af of de vermeerderingsmethode met overwintering van minder volk in verband met voedselbehoefte voordeliger uitkomt, dan overwintering van 't volle aantal volken met latere zwermverhindering.

Nemen we aan een minimum vermeerdering van 200%, dan worden inplaats van 60 slechts 20 volken overwinterd. Dat beteekent een besparing van 40 maal 13 is 520 pond honig. Als nu naar Luneiiburgermethode voor bedrijfsvoedering aan deze 20 volken in 't voorjaar elk 10 pond honing wordt gegeven dan is dat 20 maal 10 is 200 pond. Nemen we aan dat voor het volle aantal (60) bij versterking bij niet zwermen slechts de helft dus 5 pond bedraagt zoo was dit reeds 300 pond. Zien we daarvan af wanneer deze post door voorjaarsbloei, koolzaad, kersen ect. in beide gevallen ten deele of geheel overbodig is, dan hebben we in de voorjaarsvoedering een besparing van 100 pond of totaal 620 pond.

Voor de voedering der 40 aangenomen zwermen zijn echter slechts noodig elk 5 à 6 pond, bij boekweidracht minder. Stellen we dan nog 250 pond beschikbaar en voor de zwermlooze teelt in 't geheel niets, dan staat het vermeerderingsbedrijf er altijd nog met ongeveer 370 pond minder verbruik op 60 volken gunstiger voor. Dat bovendien de vermeerderde stand, ten opzichte der niet vermeerderde, zich op de heide beter zal ontwikkelen staat volgens oudere ervaring vast.

Ter uitrusting der herfstheide Calluna vulgaris en andere najaarsdrachten is al-zoo het vermeerderingsbedrijf met het daarna volgende dooden in den herfst spaarzamer ten opzichte van het voedselgebruik, en zekerder in opbrengst als welke andere methode ook. Het is een groote fout van de nieuwe school geweest deze bedrijfswijze met die in den korf gelijk te stellen en deze tegen te werken inplaats van haar met betere bedrijfsmiddelen meer doeltreffend te maken. De losse ramen en randen konden ook hier gunstig werken. Daar vrijwel de heide verdwijnt moeten de grondregels voor het bedrijf gewijzigd worden. De korf is dan in geen geval meer op zijn plaats.

Zoo zeker wij over de verdwijnende heide moeten treuren, want ze is zeer moeilijk te vervangen, zoo weinig bekommert ons het verdwijnen der korven, want deze zijn reeds nu te vervangen.

Naschrift Red.

Het geheel verdwijnen van de heide, zou voor onze Nederlandsche imkers een ramp beteekenen van ongekende grootte, zooals wij destijds op verzoek van de Redactie in "De Telegraaf" uiteen zetten. Gelukkig is de heide nog lang niet verdwenen.
J.A.J.