WAT KUNNEN WIJ, IMKERS, VOOR WERKELOOZEN DOEN?


Ieder, bij wien het hart op de rechte plaats zit, zal begaan zijn met het droeve lot der werkeloozen. Van imkers is wel eens getuigd, dat wij doorgaans goedhartige menschen zijn en zou dit hen dan onbewogen kunnen laten? Werkeloosheid brengt verlies van inkomsten mede. Aangewezen op steun is het moeilijk genoeg om het hoofd boven water te houden, wordt in menig gezin gebrek geleden. De ellende van de crisis, die bijkans de geheele wereld teistert, wordt het meest door de werkeloozen als aan den lijve gevoeld. Maar naast de stoffelijke nood is er de geestelijke en het is de vraag nog welke het grootst is. Weet gij, lezer, die het misschien zoo druk thans hebt, dat er nauwelijks tijd is te vinden om het immers zoo welkome „Groentje" te lezen, wat het zegt niet-te-kunnen-werken? Hoewel niets het werken in den weg staat dan alleen juist, dat er geen werk voor u is. Hoe zou het u zijn, als deze ramp u trof? De gedachte alleen moet u toch verschrikken en gij beseft wel hoezeer daardoor het leven wordt verdoft en versomberd, de levensvreugde er door wordt geknakt. Moet dan niet de vraag, die hierboven is gesteld, uw gemoed treffen en u doen denken: ja, als wij iets voor hen konden doen, dat zou wel goed zijn, dat zouden wij wel graag willen?

Welnu er is ook wel een antwoord op te geven, er is wel iets van beteekenis voor hen te doen. Juist door ons imkers. Want weten wij niet bij ervaring welk een mooi, rijk, vreugdegevend, hartverheffende bezigheid onze bijen ons geven? Als wij nu eens trachten zoo iemand, die gedwongen is doelloos rond te loopen en die met zijn ledigen tijd geen raad weet en reikhalzend uitziet naar iets, dat de droefgeestige gedachten die hem kwellen verjaagt en hem weer levenslust en levensvreugde geeft, als wij eens trachten zoo een bekend te maken met het wondere leven der bijen en hem in staat te stellen zelf imker te worden, en zoo deel te hebben aan wat ons zooveel edel genot heeft geschonken en nog altijd weer schenkt?

Van een deelnemer aan den oorlog las ik, dat hij verklaarde tengevolge van die vreeselijke menschenslachting alle levensvreugde en levenslust verloren te hebben, zoodat hij in niets meer belang kon stellen totdat .... ja, totdat hij met het bijenleven in kennis kwam. Toen vond hij weer terug wat hij voor goed verloren dacht. Zulk een voorbeeld, dat geen imker, die van harte imker is, ongelooflijk zal voorkomen, spreekt voor zichzelf.

Hoe wij dit doen zullen? leder kan dit doen op zijn manier, maar mij dunkt dat onze Afdeelingsbesturen hier een mooie taak vinden, als zij het initiatief willen nemen. Men zou kunnen beginnen met hen, die in eigen kring hiervoor gevoelen, bijeen te brengen en zien wat hiervoor beschikbaar is. Men zou zich daarbij in verbinding kunnen stellen met een comité of commissie, die voor de ontwikkeling en ontspanning van werkeloozen wil zorgen. Om dan gelegenheid te geven allereerst iets van het bijenleven te hooren, straks ook hiervan iets in werkelijkheid te zien. En als er dan zijn bij wie de lust is wakker geworden om zelf bijen te houden, zouden er niet handige lieden onder zijn, wel in staat om zelf een eenvoudige kast te timmeren? Wat uitgebouwde raampjes zullen ook wel te krijgen zijn. Straks, wie weet, is er wel een zwerm over en anders zal mogelijk de Afdeelingskas wel bijspringen.

Dr. Winkel, u allen welbekend, dezelfde die de bijenziekten onderzoekt en er voor zorgt, dat onze bijtjes gezond blijven en als zij ziek zijn, weer gezond worden, schreef er mij over en gaarne breng ik zijn denkbeeld hierbij onder de aandacht onzer leden. Om het aan te bevelen, er op aan te dringen? Och neen, dat is niet noodig, zooiets beveelt zich immers vanzelf aan. Bekend maken is reeds genoeg!

Natuurlijk moet, zooals hij terecht opmerkt, met verstand worden tewerk gegaan. Alle hout is geen timmerhout zegt het spreekwoord; alle werkeloozen zijn voor de imkerij niet geschikt. Maar genoemde commissies zullen wel de noodige voorlichting geven en anders kan het toch, naar ik meen, zoo moeilijk niet zijn om te zien of hier werkelijk een ernstig verlangen is of slechts een voorbijgaande opwelling. Maar wie zal zeggen of er ook niet onder hen schuilen, die straks met alle ijver en toewijding zich op deze edele liefhebberij zullen toeleggen, die, misschien er nog iets meer van zullen maken dan dat!

Al is het nu nog koud, straks, wie weet hoe spoedig, zal de lente werkelijk haar feestelijken intocht houden en gaat het bijenleven zich opnieuw in vollen rijkdom ontplooien. Daarom niet gewacht. Het is nu de rechte tijd. Mogen velen zich hiertoe opgewekt gevoelen en straks in de ervaring dat zij anderen uit den doodelijken greep van geestelijke verdorring, waarmede de werkeloosheid dreigt, hebben bevrijd, een rijke voldoening vinden voor hetgeen zij hebben gedaan.
A. VAN DER FLIER.