KUNSTZWERMEN EN HONINGOOGST.



Het doel der bijenteelt berust hoofdzakelijk op het winnen van honing. Verschillende methodes worden daartoe in toepassing gebracht, die echter in vele gevallen niet het gewenschte resultaat geven, dientengevolge tot fiasco leiden. De meest toegepaste vorm is wel het zwermen tegengaan, te verhinderen in den vorm van ruimte te geven, waarmede men in de meeste gevallen niet het gewenschte doel kan bereiken. Persoonlijk heb ik bij ondervinding, dat door ruimte te geven in den vorm van twee honingkamers op de broedkamer, het zwermen wel eenigermate kan worden uitgesteld maar niet wordt verhinderd.

Het zwermen is in geheel natuurlijk impulsie der bijen en zullen de meeste volken op enkelen na 't zij vroeg of laat doen. Het is niet altijd zeker, dat de meest actieve volken het eerst zwermen, zelfs zal het meermalen voorkomen, dat de traagste volken het eerst zwermen en dat sterke volken het geheel nalaten. Uit een en ander blijkt dus, dat men niet met zekerheid kan zeggen, welke volken vóór de hoofddracht, (linde en klaver) tijdens bedoelde dracht of in 't geheel niet zullen zwermen. Om nu zekerheid te hebben het gewenschte doel te kunnen bereiken, dat is zeer sterke volken te hebben die afgezwermd zijn en van 'n jonge leggende moer zijn voorzien vóór en tijdens de hoofddracht (linde en klaver), waardoor een goede oogst kan worden verwacht en bij normale omstandigheden ook zal geven, zal mijns inziens het best zijn zijn toevlucht te nemen tot het maken van kunstzwermen, hetwelk door mij dan ook sinds eenige jaren met succes is toegepast en nog toegepast wordt.

Ik bedoel dan ook in hoofdzaak de streken met midzomerdracht. In streken met voorjaarsgewin zal deze methode waarschijnlijk geen doel hebben. Ik zal hier behandelen de (kunstzwermvlieger) met tijdelijke splitsing. Men dient zoo mogelijk vroeg in 't voorjaar de volken of 't volk, waarop men deze behandeling in toepassing wil brengen op sterkte te brengen, het zoo noodig op te voeren met suiker, honing of suiker en honing naar verkiezing. In de meeste gevallen zullen de volken of 't volk in die streken met midzomerdracht de voorjaarsdracht voor zelfontwikkeling noodig hebben en zal van voorjaarsgewin en het slingeren van honing zeer zelden sprake zijn.

Men dient met de kwaliteit en hoedanigheid zijner volken op de hoogte te zijn m.a.w. „imker" zijn om een en ander op de juiste waarde te kunnen schatten. Bij normale toestand kan men dan half Mei met de behandeling beginnen. Eenigen tijd ongeveer 10 à 14 dagen, tevoren haalt men uit iedere kast (broedkamer) 'n kantraam verwijdert de bijen en brengt dit raam tijdelijk buiten 't bereik der bijen. Vervolgens schuift mende broedramen ter linker en ter rechterzijde, waardoor in het midden een opening ontstaat, waarin men een honingraampje plaatst met kunstraat, waarna men de kast sluit. 't Spreekt van zelf, dat het ingebrachte honingraampje onmiddellijk door de bijen uitgebouwd wordt.

Bijen bouwen graag vooral de jonge bijen, die er dan ook zelfs behoefte aan hebben, hetwelk men aan verschillende verschijnselen kan waarnemen. Zoodra het raampje met gesloten broed is bezet neemt men het uit de broedkamer om het te plaatsen midden in 'n honingkamer voor dit doei bestemd met bijen en koningin er op, dan moet men ze uit de stok opzoeken en in de honingkamer brengen op het in geplaatste raam. Verder vult men de honingkamer aan met raampjes met heele bladen kunstraat. Zorgdragende, dat aan iedere kant van het ingezette raampje 'n uitgebouwd raampje wordt geplaatst, waardoor de koningin in staat is direct haar eieren te kunnen leggen om een aanvang te maken met de vorming van het nieuwe broednest.

Het is zeer aan te bevelen zelfs noodzakelijk de honingkamer voor dit doel bestemd, eenige tijd te voren ledig op de broedkamer te plaatsen. In de broedkamer worden de broedramen weer in volgorde naar het midden der kast geplaatst en het destijds uitgenomen kastraam op 'n nieuw raam met kunstraat ingebracht. Vervolgens plaatst men de honingkamer met oude moer op de bodemplank en de broedkamer op de honingkamer waar tusschen 'n scparator is aangebracht. ('t Spreekt van zelf dat de honingkamer van 'n vlieggat moet zijn voorzien).

Wat nu gebeurt, is goed te raden; de vliegbijen uit de broedkamer die van plaats is verwisseld en dus bovenop de honingkamer staat, verlaten de broedkamer en komen op de ondergezette honingkamer terecht dus bij de oude overgezette moer, immers ze zijn die vlucht gewoon. Hoe meer vliegbijen zich nu bij de oude koningin voegen des te beter, ze hebben daar voldoende werk met het uitbouwen der honingkamer en de vorming van het nieuwe broednest. In de broedkamer zouden ze van weinig nut zijn. In laatstgenoemde kamer gevoelen de zich nog bevindende jonge bijen zich moerloos en zullen direct overgaan tot het bouwen van redcellen en het kweeken van jonge moeren, waarvoor alle benoodigde grondstoffen aanwezig zijn mits men de bijen van water voorziet, aangezien ze alle vliegbijen hebben verloren.

Tijdens het kweeken der jonge moeren in de broedkamer (dus boven op de honingkamer) gaat de broedaanzet in de honingkamer met oude moer (dus onder) door waardoor zooals van zelf spreekt 'n zeer sterk volk wordt verkregen. Zestien à zeventien dagen na deze behandeling zal men de moeren hooren tuten. Zoodra men deze geluiden hoort opent men de broedkamer en neemt weer alle broedramen uit, waarvan men de bijen alle verwijdert en waaruit men alle moerdoppen snijdt, hetwelk zorgvuldig moet gebeuren. Er is nu in de stok 'n jonge moer aanwezig. Maar wees voorzichtig! De uitgesneden moerdoppen brengt men tijdelijk in 'n goed sluitend doosje met kleine opening voor luchttoevoer.

Het kan voorkomen, dat de jonge moer tijdens de behandeling buiten de kast geraakt. Ook komt het voor dat ze door haar dartelheid de kast verlaat, soms terugkeert maar ook vaak niet terugkeert, waardoor men de kans zou beloopen in 't bezit te komen van'n moerloos volk zonder het te weten. Om zekerheid te hebben kan men de bewaarde moerdoppen openen en de mooiste moer in de kast doen. Is de eerste moer nog aanwezig dan is ze reeds als heerscheres aangenomen en zal de ingebrachte moer wel verloren gaan, is de jonge moer niet meer aanwezig dan zal de ingebrachte jonge moer wel worden aangenomen en is men zeker van de aanwezigheid van 'n jonge koningin.

Zoodra nu de jonge moer aan de leg is en gesloten broed heeft opent men de separator, waardoor de broed- en honingkamer de zelfde geur krijgen en laat men de bijen 'n paar dagen met rust, zoodat de nestgeur goed toetreedt. Vervolgens plaatst men de broedkamer met de nu aanwezig zijnde jonge leggende moer beneden op de bodemplank, dus oorspronkelijke plaats en de honingkamer met oude moer op de broedkamer en verwijdert de oude moer uit de honingkamer, waarna men ook de separator verwijdert. Nu zullen de vliegbijen wederom vervliegen, maar juist door deze omwisseling zullen de moerloos gemaakte bijen in de honingkamer zich niet moerloos gevoelen, immers ze komen in de broedkamer bij de jonge leggende moer en de bijen uit de broedkamer in de honingkamer, die ook in directe aanraking komen met de moer en zoodoende zal het bezwaar het ontstaan van schijnkolonies zoo goed als zijn opgeheven.

Op iedere regel treft men echter uitzonderingen en zal het. dus raadzaam zijn plm. 10 dagen na deze de kast eens te controleeren of er soms nog moerdoppen zijn aangezet, die dan vanzelfsprekend verwijderd moeten worden, hetwelk zeer zelden met deze behandeling zal voorkomen. Wenscht men bij verwijdering van oude moer deze te bewaren dan kan men ze met een uitgenomen honingraampje uit de honingkamer met broed en de bijen er op overbrengen in 'n teeltkastje met aan iederen kant een raampje met 'n heel blad kunstraat (dus kastje bevattende drie honingraampjes) en deze op willekeurige plaats zetten, de vliegbijen vliegen af naar de oude plaats en de jonge bijen met het uitloopende broed en oude moer zullen zich verder ontwikkelen en kan men zoodoende van iedere kast een teeltkastje maken, dat men van water moet voorzien, zoodat men zich kan bedienen in geval men in het voorjaar één of meer moerlooze volken heeft, hetwelk ook kan voorkomen.

Heeft men geen moerlooze volken, dan kan men van bedoelde teeltkastjes één twee of meer volken maken naar gelang men teeltkastjes heeft. Op deze manier te handelen, zal men ongetwijfeld met zeer veel plezier en succes bijen houden. Dat imkers in het komende seizoen deze methode in toepassing zullen brengen is mijn wensch en het doel van deze mededeeling.
Met imkersgroeten,
A.J. HELFENRATH, ZEIST.

Naschrift Redactie.

Ieder heeft zoo zijn eigen manier van imkeren en daarom verleenen wij ook aan de bedrijfswijze van den heer H. een plaatsje, Wij willen echter een enkele opmerking maken en wel deze.
Waarom plaatst dhr. H. een honingkamer onder en niet een broedkamer? Het staat te verwachten, dat een honingkamer spoediger geheel met broed gevuld zal zijn, dan de moer boven eieren legt of wat nog erger is, bij eenigen dracht in de honingkamer onder zoo veel honing komt, dat van een broedaanzet beneden zoo goed als geen sprake is. In het eerste geval komt de zwerm toch, in het tweede geval krijgt men inplaats van een gewenscht groot volk een betrekkelijk klein, omdat er geen of weinig aanvoer van jonge bijen is.
Dan zouden wij veel liever in het teeltkastje een paar uitgebouwde raampjes doen, dan een paar kunstraten. Zoo'n moerbewaardertje heeft het toch al moeielijk genoeg.
RED.