Het duurt niet zoo lang meer of we zitten middenin den zomer en onze bijtjes zijn op het hoogtepunt van hare ontwikkeling gekomen. Gewoonlijk wordt Juni de zwermmaand genoemd en als regel vallen dan ook de meeste zwermen. De nieuwere inzichten en de ver doorgevoerde bedrijfswijzen hebben ons echter genoopt, om de zwermen zooveel mogelijk reeds in Mei te doen afkomen en dat is voor heidestreken wel vereischt. Of we dit in 1932 zullen bereiken is echter lang geen vraag meer, daar het aanhoudende gure weer de volken weken terug zet. De enkele mooie dagen, die we gehad hebben, hebben ons echter doen zien dat de bijtjes heel wat kunnen presteeren en gesteund door de goede zorgen der imkers, zullen zij niet al te laat zijn.

We kunnen ons gelukkig prijzen, dat zooveel mogelijk overal de imkers van voorlichting worden gediend en wij wijzen in dit verband nog eens op de goede gewoonte van sommige afdeelingen, die geregeld één- of meermalen per maand bijeenkomen om verschillende standen te gaan bezoeken. Waar dit geregeld geschiedt kunnen we er zeker van zijn, dat het geheele bijenteeltbedrijf op hooger peil komt te staan, tot zegen voor de bijtjes en voordeel van den imker.

Hoewel gewoonlijk de wintermaanden zich beter eigenen tot propaganda voor de bijenteelt, is de zomer buitengewoon geschikt, om wat te laten zien. Noodig dus adspirant-imkers op Uw stand, of neem ze mede naar een practische les of op excursie. Licht, dat zij de smaak er zóó van beet krijgen, dat zij ook een volkje gaan houden en daardoor kunnen worden ingelijfd in het leger van imkers. Er zijn nog steeds imkers die van de stelling uitgaan, dat men het imkerskorps niet hooger moet opvoeren. Zij zeggen, dat waar over het algemeen de drachtbronnen toch al niet zoo rijkelijk vloeien, versterking van de gelederen beter achterwege kan blijven. Is dat goed gezien?
Wij meenen dit te moeten betwijfelen. Immers als er een drachtpauze is, dienen we toch te voeren en wordt er niets gehaald. Of het aantal imkers dan 10 of 100 bedraagt legt geen gewicht in de schaal, terwijl bij een gunstige dracht er eerder te weinig, dan te veel bijen zijn.
Echter blijkt het ons herhaaldelijk, dat waar slechts weinig imkers zich bevinden het met de bijenteelt er niet zoo schitterend voorstaat, wat ook wel te begrijpen is. Zulke imkers hebben geen toetssteen, zij krijgen nimmer voorlichting en moeten alles uit boeken of tijdschriften opdiepen. Deze weg is lang en voordat men zoover is, dat men de bijenteelt goed onder de knie heeft, is er heel wat schade geleden en de bijtjes zijn mede het slachtoffer.

Vooral voor de boeren en tuinders kan thans een bijenstand van nut zijn. Immers de land- en tuinbouwproducten zijn weinig waard en vooral deze categorie van menschen heeft het op het oogenblik hard te verantwoorden. De bijenteelt kan hun helpen aan een bijverdienste, welke in sommige jaren niet onderschat mag worden. Vermoedelijk zullen dan ook velen hun stand gaan uitbreiden. Hopen wij, dat het hun tot voordeel mag zijn, maar dat kan alleen dan, als zij de voorlichting krijgen, welke zij behoeven. Laten de ouderen onder ons zich daarmede eens belasten; zij doen er wél aan.
JOH. A. JOUSTRA.