Moet de verzekering teniet gaan?


Het is met de verzekering een zonderlinge geschiedenis. Toen destijds het H.B. besloot twee der risico's te laten vervallen, nl. die van vervoer en overstrooming, begon deze afdeeling te kwijnen. Het leven was er uit. Later kwamen aanvragen om de twee vervallen risico's op te nemen. Het H.B. was hiertoe in beginsel bereid maar sloeg een anderen weg in, een, die veel voordeeliger was voor de leden. En het gelukte. Een der vervallen risico's werd weer opgenomen. maar bovendien de premie verlaagd en .... de uitkeering verhoogd!! De premie werd niet meer dan 5½%o 0f vijf en vijftig cent voor elke honderd gulden verzekerde waarde. En terwijl vroeger niet meer dan 80% der geleden schade kon worden vergoed, zou nu de volle honderd procent worden uitgekeerd!

Maar zoo was het nog niet mooi genoeg. Dank zij de toeschietelijkheid der assuradeuren werd bepaald, dat terwijl bij aansluiting tusschen 1 Maart—1 Juni, dus over een geheel jaar, gelijk vanzelf spreekt, de volle premie moest worden betaald, bij aansluiting tusschen 1 Juni—1 September slechts 75%, tusschen 1 Sept.—1 Dec. slechts 50% en tusschen 1 Dec.—1 Maart slechts 25% der premie behoefde te worden bepaald onder voorwaarde — dat begrijpt ook een kind dat men zich voor het geheele volgende jaar zou verbinden.

Ja maar, werd er gezegd, er zijn korfimkers, die van den zwermtijd tot de heideoogst hun volken vermeerderd hebben. Moeten zij nu voor het volle jaar betalen over alle volken? Ook hierin kwamen de assuradeuren tegemoet. Zomervolken, zoo bepaalden zij, kunnen verzekerd worden van 1 Juni—31 October, voor slechts acht en twintig cents per honderd gulden verzekerde waarde!

Kan het voordeeliger?

Dus zou men verwachten dat de imkers hierop kwamen aanstormen als bijen op een openstaande pot honing en dat het te Wageningen briefkaarten regenen zou met verzoeken om aansluiting.

Mis hoor. De vermaarde eigenschappen van ons volk ; de kat uit den boom kijken (een goeie methode niet?), niet over één nacht ijs gaan (al heeft het baksteenen gevroren) en erger nog: de put gaan dempen als het kalf verdronken is (buitengewoon verstandig niet waar?) vertoonden zich ook hier maar al te zeer. Want het droevige resultaat is dat er nu nog minder verzekerden zijn, dan toen wij nog zelf een afdeeling verzekering hadden, die veel geleek op het bijenleven in 't hartje van den winter. Niet meer dan 86 aangeslotenen, maar even 1 per honderd van het aantal leden.

Daarom moet ik wel hierboven de vraag stellen: moet de verzekering teniet gaan? Immers als het aantal aangeslotenen niet in sterke mate toeneemt, draait het hierop uit. Want het wordt dan voor de assuradeurs al te onvoordeelig.

Om nu eens cijfers te noemen, die al een buitengewoon duidelijke taal spreken werd in 1931 voor schade tengevolge van vervoer uitbetaald drie honderd drie en tachtig gulden en 78 cents, zegge f 383,78 en voor premie over die verzekering ontvangen de kapitale som van vijf en dertig gulden, zegge f 35.—! Welke verzekeringsmaatschappij zou er te vinden zijn, die nog lust heeft zoo'n zaakje voort te zetten? Meteen bewijzen die cijfers zonneklaar hoe dwaas en onjuist het is te meenen, dat het risico zoo groot niet is en dat gij lezer dit wel zelf dragen kunt. Waarbij ik voornamelijk denk aan de niet-kapitaalkrachtige leden, die er in onze Vereeniging ook nog zijn. Of zouden nu juist alleen de aangeslotenen wonen in het hoekje, waar de slagen vallen (en zij wonen mijlen ver van elkaar!) en de anderen niet!

In het buitenland heeft men, zooals in Duitschland en in Zwitserland, gezorgd dat alle leden der bonden verzekerd zijn, in Zwitserland ook voor schadevergoeding als iemands bijen onheil hebben veroorzaakt. Maar daarvoor moet natuurlijk meer contributie worden betaald. En kom daar nu eens hier om! Of zou men dit willen, contributie, verhoogen met verzekeringspremie? Dat niet. Maar mag het dan zoo blijven dat er 86 verzekerden zijn en 7988 niet? Maar moet dan onze verzekering, dank onze vrijheid, weer te niet gaan en dan voor goed?

Laat 't antwoord op deze vraag door een geweldig groot aantal aanvragen (een briefkaart slechts naar Wageningen) een overtuigend „neen" zijn.
A. VAN DER FLIER.