BIJENGIF ALS GENEESMIDDEL VOOR LIJDERS AAN RHEUMATIEK.


Op het congres der Apisclub te Berlijn in 1929 werd door Dr. Kretschy uit Weenen een voordracht over bovenstaand onderwerp gehouden. Later hoorde ik dat uit het bijengif een stof was bereid: „immenine" geheeten, (van het Duitsche woord lmme = bij) die bepaaldelijk bedoelde geneeskracht bezat. Intusschen is het hierbij niet gebleven, maar heeft de medische wetenschap ook te dien aanzien vorderingen gemaakt.

Zoo deelt Dr. O. Morgenthaler in het Zwitsersche tijdschrift („het blauwtje") van September van dit jaar mede, dat er twee preparaten in den handel zijn gebracht, het reeds genoemde: immenine en daarnaast: apicosan, waarmede inspuitingen kunnen worden verricht, zoodat men niet behoeft te wachten met het gebruiken van deze medicijn totdat de bijen weer vliegen. Ook zijn in deze preparaten bepaalde eigenschappen van het bijengif die schadelijk kunnen zijn hieruit weggenomen. Verder verwijst hij naar drie verhandelingen in medische tijdschriften, zij zijn de volgende :

1. Dr. Siegfried Becker L, medizinische Universitatsklinik in Wien) in „Therapie der Gegenwart" 1931 Heft 6 getiteld: „Behandlung rheumatischer Erkrankungen mit dem infizierbaren Bienengift Praparat Immenin". Zijn eindconclusie luidt (in vertaling): Met het oog zoowel op de ongevaarlijkheid als op de zelfs bij ernstige gevallen ontwijfelbaar verkregen goede uitkomsten, houden wij het voor gerechtvaardigd het bijengif aan den praktiseerenden arts als een uitstekend wapen bij de bestrijding van rheumatiek aan te bevelen.

2. Dr. M. Grünfeld in „Wiener medizenische Wochenschrift" 1932 No. 8. Hij schrijft: het schijnt volkomen gegrond immenine als van zeer groote beteekenis bij de bestrijding van reumathiek en neuralgie voor den paktiseerden arts aan te duiden.

3. Dr. Wilhelm Fehlow (Chirurgische Universitatsklinik Berlin) in: „Deutsche Medizinische Wochenschrift" 1932 No. 9: In apicosan als bijengif bezitten wij een middel, dat bij hiervoor geschikte zieken en bij een groot aantal rheumatische aandoeningen goede gevolgen kan aanwijzen.

Dr. Morgenthaler merkt op dat de behandeling alleen mag plaats hebben onder de meest nauwkeurige controle van den arts omdat anders de inspuitingen wel eens meer kwaad dan goed zouden kunnen doen en tevens dat alcohol het bijengif van zijn werking berooft, zoodat men zich zoolang de kuur duurt, van het gebruik hiervan geheel moet onthouden.

Zijn wensch dat een arts in het Zw. maandschrift hierover licht moge laten schijnen maak ik gaarne tot de mijne voor het onze. Of zouden er geen artsen onder onze imkers schuilen en zouden zij nooit bemerkt hebben dat bijensteken tenminste nog goed zijn tegen rheumatiek? In ons land met zijn vochtig klimaat en sterke uitwassingen van de bodem en soms groote temperatuursveranderingen, is het aantal van hen die door rheumatiekpijnen geplaagd worden legio.

Daarom zou het zeker groot nut hebben, als ook onze doktoren hun aandacht aan dit elders met succes aangewende geneesmiddel wilden wijden. Waardoor tevens op ongedachte wijze aan de bijenteelt nieuwe luister zou worden bijgezet. Op de vraag: wat nut werpt de bijenteelt af, zou dan voortaan het antwoord kunnen luiden: de bijen geven ons honing en was, zij zijn onmisbaar voor fruit- en zaadteelt en . . . . . zij helpen ons af van die . . . . . (laten de lijders dit maar zelven invullen) rheumatiek!
A. VAN DER FLIER.