De ziektenbestrijding in de fruitteelt,
van het standpunt van kweeker
en imker bezien.



Inleiding gehouden op den 10en Ned. Imkersdag door Ir. D. Bloemsma, Rijkstuinbouwconsulent, Apeldoorn.

Als Rijkstuinbouwconsulent en dus gast in het midden van imkers vertoevende, is het niet meer dan beleefd, de fruitteelt allereerst -van het standpunt van den imker te bezien.

In de laatste jaren schijnt er toch tegenstrijdigheid te zijn ontstaan tusschen de belangen van imker en fruitteler en zulks wel uitsluitend als gevolg van een toenemende bestrijding bovenal van dierlijke parasieten.

Sedert de bijenhouderij minder een zaak van broodimkerij dan wel een bron van nevenverdiensten en liefhebberij is geworden, moge het „to be or not to be" hier dan ook al niet direct in het spel zijn, desniettemin is het van groot gewicht te achten, dat twee partijen, die elkaar niet missen kunnen, elkaar begrijpen en zooveel mogelijk in de hand werken.

Ik zeide: elkaar „niet missen kunnen", omdat de imker van de fruitteelt groot nut en voordeel heeft, omdat de bloeiende vruchtboomen en -struiken een bron van nectar voor de bij en dus van geldelijk gewin voor den bijenhouder vormen.

Wel meent de imker wel eens, dat de fruitopbrengst geheel zou mislukken, zonder de hulp zijner bijenvolken, maar dit is toch niet zoo.

Allereerst hebben wij daar de parthenocarpie bij onze vruchten; het vermogen om vruchten te vormen zonder bestuiving. Er zijn peren, pruimen en ook appels, die deze mogelijkheid vertoonen. De vruchten zijn dan veelal normaal van vorm, maar hebben geen pitten.

De peer bloeit vroeg in het voorjaar, al zijn er uitzonderingen, gelijk 1932. De bloem is gemakkelijk toegankelijk voor de bij, zoowel als voor vliegen en mieren, die den voorraad ook kunnen wegnemen. De bloemgeur is verder wat onaangenaam, zoodat het bijenbezoek bij de peer over het algemeen niet groot is.
Voorts zijn er zelf-fertiele fruitsoorten (klonen) welke zichzelf kunnen bevruchten en waarop de bloembouw vaak al wijst.

Ook andere verschillen geven de fruitsoorten te zien.

Bij de appel maken de meeldraden eerst een bocht naar binnen en buigen dan naar buiten uit, zoodat de toegang naar de nectar wordt afgesloten. Alleen bijen met een vrij lange tong kunnen de nectar bereiken. Voor vele bijen is dit echter onmogelijk. De bloeitijden loopen voorts ongeveer een maand uiteen, zoodat hier kruisbestuiving moeilijk wordt en insectenbezoek dus voordeelig is voor den fruitteler.

Is een appel goed bestoven, dan vinden wij het klokhuis vol normale pitten; anders blijven deze vaak loos.

De perebloesem vertoont daarentegen naar buiten-uitstaande helmdraden en is dus gemakkelijk te doordringen.

De kers wordt door de bijen druk bezocht en is dus van veel waarde voor den imker. De meest-geteelde Meikers en de morel zijn zelf-fertiel, maar voor de overige kersen, die kruisbestuiving vragen, is de bij moeilijk te missen.

De pruim bloeit vroeg en wordt matig door de bijen bezocht. De meest geteelde soort, de (Reine) Victoria, is echter ook weer zelf-fertiel, zoodat ook hier de fruitteler matig belanghebbend is.

De kruisbes wordt daarentegen druk bezocht. Zij moet bestoven worden, zooals ik vroeger zelf met bestuivingshokken van gaas controleerde. Men krijgt anders bijna uitsluitend looze bessen toch, die spoedig afvallen. Vaak leveren de kruisbessen „volle" kasten en flinke volken, althans zoo is de ervaring in Zeeland.

Aalbessen, roode en witte, zijn in staat tot vruchtzetting, zonder bestoven te worden. Zij worden slecht door bijen bezocht.

Zwarte bessen daarentegen worden druk bezocht en kruisbestuiving is hier zeker gewenscht, al is een matige vruchtzetting naar mijn ervaring bij weinig of geen bijenbezoek niet uitgesloten.

Frambozen zijn zeer gesteld op insectenbezoek; de vruchtvorm is dan beter.

Perziken — vnl. onder glas gekweekt — vragen eveneens gaarne insectenbezoek en de bijenvolken worden daartoe wel in of tegen de kas geplaatst. Met kunstmatige bestuiving kan hier echter ook veel bereikt worden.

Behalve de gewassen zelve zijn echter de weersomstandigheden van belang.

De litteratuur zegt vaak, dat de bijen met den wind meevliegen en dan beladen tegen den wind in zullen terugvliegen. Dat is niet juist gebleken. Het weer moet gunstig zijn.

In het vroege voorjaar vliegen de bijen nog niet ver uit. Bij mooi weer 3 a 4 K.M.; bij heet zonnig weer wel tot 4 à 5 K M. en nog verder. Als de kruisbessen en daarna ook de pruimen e.a. bloeien, vliegt de bij dus nog niet ver. Bij koud weer vliegen zij bovendien terug. Daarom moeten korven en kasten hier in de directe omgeving der boomen en struiken worden geplaatst. Geen buitengewone eigenschappen zijn aan de bijen toe te kennen.

Bij daartoe genomen proeven bleek den Rijksbijenteeltconsulent Dr. Minderhoud nog, hoe bijen zich slechts over een heel klein oppervlak tijden lang kunnen bewegen. In 20 minuten was een bij niet verder dan 8 X 4 M. geweest. In dit geval zal een bij dus niet veel doen, althans geen groot oppervlak bestrijken.

Wanneer de imker dus het belang van den fruitteler bij „zijn" bijen schat, dan is dit niet gering, maar toch moet hij het ook niet overschatten; temeer waar de bestaande beplantingsmethoden in de fruitteelt meebrengen, dat de fruitteler als regel nog lang niet genoeg profiteert van de bij en alleen veranderde beplantingswijzen dit nut voor den fruitteler kunnen verhoogen.

Het aantal bijenvolken, dat per H.A. boomgaard noodig en mogelijk wordt geacht, is moeilijk te ramen. De eene schrijver acht 2½ volk per H.A. voldoende; de ander 2 volken per 3 H.A. Weer een ander acht voor steenfruit, speciaal kersen, meer bijen noodig dan voor pitfruit, waarbij intusschen de zelf-fertiliteit der geteelde soorten een groote rol speelt.

Naar mijn ervaring kunnen op dicht beplante terreinen, dus bij intensieve fruitteelt, zeer wel 3 à 4 volken worden gebruikt en is het bovendien hoofdzaak te werken met krachtige volken, in wat verspreiden stand in de boomgaarden. Dit mede met het oog op het zich soms weinig verplaatsen der bijen en vaak slechte vliegweer.

Dit gezichtspunt brengt ons tegelijk op het terrein van den fruitteler zelf. Voor dezen kan bij een oordeelkundigen verspreiden stand van voldoende sterke volken nog de vraag rijzen, of er niet te veel fruit wordt gezet, als het weer meewerkt. Deze kan echter ontkennend beantwoord worden ; want behalve een natuurlijke dunning der vruchten, het zgn. ruien, bevorderd door vele andere groeifactoren, blijft er nog de kunstmatige dunning zelf, die ook reeds in boomgaarden wordt toegepast en bij de druiven „krenten" heet.

Economisch gezien kan de fruitteler daarom niet anders doen dan met verlangen uitzien naar de bijen. Waar ze niet zijn, moet hij ze zelf houden, alleen reeds voor het indirecte voordeel der bestuiving. Het is zelfs waarschijnlijk, dat het nut van bestuiven nog meer dan voorheen gevoeld wordt, nu men het aantal soorten — in bedrijf — de laatste 10 a 20 jaren sterk beperkt heeft, al vallen hieronder ook weer verschillende zelf-fertiele soorten. In ouderwetsche beplantingen met tientallen soorten op een klein oppervlak toch, constateert men regelmatiger opbrengsten. Gezien deze ervaring en het resultaat van Minderhoud's onderzoek over vliegafstanden van de bij zou men de verschillende soorten weer dichter in eikaars nabijheid moeten brengen; ook op de rij. Dit uit te zoeken is echter een zaak voor den fruitteler zelf.

Van het telen van parthenocarpische vruchten verwacht ik weinig.

Nevens de bekende cultuurzorgen als ontwatering, bemesting, snoeien, omenten, enz. wordt de fruitteelt thans economisch bovenal beheerscht door het ziekten-bestrijdingsvraagstuk.

Amerika is hierin voorgegaan; heeft het fruit van huisindustrie tot een product van de wereldmarkt gemaakt, mede door prima sorteering, bewaring, koeling en verpakking.

Nederland houdt zich eerst de laatste 10 jaren meer intensief met dit vraagstuk bezig. Het zijn vooral de verbeterde sproeitechniek en de motorsproeimachine, die hieraan den stoot hebben gegeven, gesteund door een krachtige propaganda van de Ned. Pomologische Vereeniging, van den Plantenziektenkundigen Dienst, van den Rijksvoorlichtingsdienst, Utrechtsche Asphaltfabriek (met zijn oud leider v.d. Linden), Veilingsorganisaties, enz. en last not least van de veilingsprijzen.

Die prijzen toonden steeds meer aan, voor wie de veiling bezocht, dat prima gaaf fruit goed betaald wordt; minderwaardig of gevlekt fruit slecht. Voor enkele jaren ging ik dit voor groote partijen eens na en toen bleek mij, dat vele partijen voor 2/3 uit dit laatste fruit bestaat en het resteerende 1/3 deel nog nauwelijks 1e soort was te noemen. Slechts het feit, dat onze beste soorten een uitnemenden naam en smaak hebben, deed het publiek lang over het bezwaar van het minder of onooglijke uiterlijk heenstappen. Die tijd is echter voorbij. Thans kent de consument het mooie Amerikaansche fruit en weet reeds, dat er ook smakelijke soorten onder zijn, al is het hier lang niet alles goud, wat er blinkt.

Spuiten is daarom den Nederlandschen fruitteler in vele gevallen opgedrongen. Het is een economische noodzaak geworden en het Amerikaansch stuiven met poeders schijnt voorloopig het spuiten nog niet te zullen verdringen.

Hierbij is de winterbespuiting scherp te scheiden van de voorjaars- en zomer-bespuitingen.

Onder de eerste wordt vooral verstaan die met vruchtboomcarbolineum; onder de volgenden: die met Bordeausche en Californische pap, al of niet vermengd met giftige stoffen, als loodarsenaat, Parijsch en Urania groen. Daarbij treedt ook een bespuiting met uiterst sterke nicotine in zeer verdunde oplossing meer en meer op den voorgrond.

Het aantal bespuitingen is hierdoor opgevoerd bij appels vaak tot 6, soms 7 keer; bij peren tot 4 à 6 keer; bij kersen en pruimen tot 1 à 3 maal; bij kruisaalbessen en frambozen tot 1 à 2 maal.

Vele moeilijkheden doen zich hierbij voor den fruitteler voor, als de uiteenloopende bloeitijd der geteelde soorten; de menging der soorten en variëteiten in de beplanting; het gebruik van den ondergrond; het juiste tijdstip, waarop een bepaald insect bestreden dient te worden en — niet het minst — het weer.

Daarnaast moet hij een keuze doen uit de beschikbare bestrijdingsmiddelen, waaronder er ook meer en meer zijn, die oliën bevatten, als Winter-Volck, Para-carbokrimp, Peracapsokrimp e.a., terwijl Bordeausche pap en Fusiekrimp uit koper -t kalk bestaan; Californische pap uit zwavel + kalk; Nosprasit uit een arsenicum-houdend koperpraeparaat; kolodust uit enkel zwavelpoeder; kolotex uit zwavel -+ arsenicum; Parijsch- en Urania-groen uit arsenicumpraeparaten, om meer andere middelen maar niet te noemen, wier naam als regel het werkzame bestanddeel reeds aangeeft.

Als meest gebruikte middelen gelden momenteel wel carbolineum, Bordeausche en Californische pap, aangevuld zoonoodig door loodarsenaat in een 0,3—0,5% oplossing, dat door de beide laatste vloeistoffen gemengd kan worden.

Het eerste middel — de carbolineum — wordt in den winter gebruikt tegen diverse insecten in eitjes-toestand; de papsoorten tegen de schurftzwam en het loodarsenaat — evenals nicotine — tegen vretende insecten of hun larven of rupsen.

Waar het nu op aankomt is de vraag, welke stoffen en wanneer zijn deze gevaarlijk voor des imkers bijen.

Ik meen, dat de carbolineum en de Californische pap uitgeschakeld kunnen worden; de Bordeausche pap e.a. koperhoudende praeparaten moeten echter in enkele gevallen wel als schadelijk aangemerkt worden. Geheel en al schadelijk zijn echter de arsenicumpraeparaten, al of niet vermengd met een papsoort. Zij zijn echter onmisbaar voor den fruitteler geworden.

Hoofdzaak is daarom, dat gezocht wordt naar het juiste tijdstip, waarop gespoten kan worden, in verband met de levenswijze van het schadelijk insect in kwestie en de andere belangen van fruitteler en imker in dezen.

Is er met carbolineum gespoten, dan is een bespuiting met beslist giftige stoffen vóór den bloei als regel niet noodzakelijk, daar de meeste insecten reeds in eitjesstaat zijn gedood. Verder kunnen lijm- en vangbanden hierbij zeer goed helpen, waar noodig, omdat de kleine wintervlinder en de appelbloesemkever daardoor reeds degelijk bestreden worden. Voorts dienen nesten van de bastaardsatijnvlinder 's winters verwijderd te zijn.

Maar ook bespuitingen direct na den bloei, als die tegen appel- en pruimen-zaagwesp en wantsen leveren gevaar op voor de bijen, omdat de bloei dan niet steeds voorbij is, terwijl ook bloeiende planten op den ondergrond, vooral de paardenbloem, oorzaak van bijendood kan worden.

Niet alleen de ongelijktijdige bloei van de variëteiten echter, maar ook die op één en denzelfden boom en struik kan hier nog moeilijkheid geven. Kruisbessen bijv. kunnen, evenals aalbessen, zeer ongelijk bloeien, zóó, dat flinke besjes voorkomen naast bloemen. Hierdoor alleen is het reeds zeer lastig met spuiten te wachten tot er géén insectenbezoek meer is. Voorheen vernam ik echter zelden van vergiftigingsgevallen in Zeeland en ook de tegenwoordige consulent schreef zulks; wel van een goeden bijenstand en zware honigdracht in de bekende lichte kleur.

Ongetwijfeld zal de aanwezigheid van giftige stoffen en hun nadeelige werking in korf of kast bewezen zijn, maar wij weten — ook uit de vakbladen — dat voorzichtigheid in het oordeel en veroordeel hier geboden is. Te sterke oplossingen schijnen wel gebruikt, of er is of wordt een enkele maal op dwaze wijze gespoten, maar dit zal hopelijk spoedig tot de geschiedenis behooren.

Daar staat tegenover, dat juist de laatste twee jaren wijzen op de wenschelijkheid de eerste bespuiting niet te laat uit te voeren, maar liever nog een week te vervroegen om bladbeschadiging door sproeimiddelen te voorkomen. Dit beteekent dus: iets verder van den bloei af, met méér sproeidagen. Waar weinig met Californische pap vóór den bloei, wordt gespoten, geldt dit dus vnl. de Bordeausche pap en Fusiekrimp.

Anderzijds zal het spuiten na den bloei zooveel mogelijk voorkomen moeten worden op de reeds aangegeven wijzen; want uitstel geeft hier spoedig het gevaar van „te laat" te zijn, zooals tegen de appelzaagwesp.

Met 95—98% zuivere nicotine in oplossing 1 op 1000 is nog weinig ervaring opgedaan; althans van imkerszijde vernam ik daarover nog weinig, maar de aandacht zij er op gevestigd, nu het vermoedelijk hèt middel zal worden tegen de pruimenzaagwesp en de bekende frambozenkevertjes, die vóór en tijdens den bloei optreden en juist dan bestreden dienen te worden, volgens de laatste ervaringen.

De gehouden beschouwingen geven u aanleiding tot de volgende conclusie's:

Veelvuldige ernstige schade, door besttijdingsmiddelen in de fruitteelt aan bijenvolken toegebracht, zijn mij — anders dan van volken in kruisbessencentra staande — niet ter oore gekomen.

Het is logisch, althans begrijpelijk, dat de imker op zijn (haar) hoede is tegen de arsenicumpraeparaten in de fruitteelt in gebruik, waarom ten dezen meer onderling overleg en beraad wenschelijk is, evenals de imker zich bewust dient te zijn van de noodzakelijkheid van dat gebruik, om nog met voordeel het fruit-teeltbedrijf te kunnen uitoefenen.

De imker benut de fruitteelt voor zijn imkersbedrijf en kan het daarom bezwaarlijk missen, daar het in zekeren zin een gratis nectarbron voor hem is. Wederkeerig maken fruitteler en imker eikaars bedrijf meer rendabel.

De fruitteler overwege in de toekomst, nog méér dan voorheen, het beplantingsplan om een maximale kruisbestuiving te bevorderen.

Hij verwaarlooze in geenen deele de winterbespuiting en het aanleggen van banden.

De fruitteler houde rekening met de belangen van den imker, door zoo min mogelijk in den bloeitijd te spuiten, hetgeen nog te veel geschied, als een deel der bloemen half of heel geopend is.

Een bloeistatistiek van onze vruchtsoorten (klonen) voor elke streek, heeft daarom nieuwe waarde.

Vastleggen van officieel te controleeren ernstige vergiftigingsgevallen in de vakpers zou aanbeveling verdienen ter verzameling van betrouwbare gegevens.

De ondergrond van boomgaarden verdient meer aangepast, eventueel door het neermaaien van gras, gedrenkt door bestrijdingsmiddelen, of het verwijderen van bloeiende onkruiden.

Nauwer contact tusschen partijen, zooals imkers, fruittelers en voorlichting, eventueel in den vorm eener permanente commissie, ter regelmatige voorlichting op gezette tijden van beide partijen is gewenscht.

Regeeringssteun aan de fruitteelt zou bij voorkeur een prikkel moeten inhouden ter bevordering van de winterbespuiting niet het minst.

In deze conclusies zie ik een synthese tusschen beider belangen, mijniheer de Voorzitter.