„VAN DARRENEI TOT KONINGIN".


„'t Is toch mislukt, ik las alleen de laatste regel maar"; aldus een collega-imker op de vraag of hij den uitslag al had gelezen. Ook mij was deze mislukking een teleurstelling hoewel we volgens de leerboeken feitelijk geen bijzondere verwachtingen mogen koesteren. Ten opzichte van dit speciale punt zijn schijnbaar tallooze proeven genomen zoowel door wetenschappelijke als practische mannen.

Slaan we b.v. het boek van Dr. Gerstung, „de bij en haar teelt", op, zoo zien we te beginnen bij blz. 102, dat hij er breedvoerig op ingaat en tenslotte een conclusie trekt uit het „de organische opvatting van het bijenleven", de gezichtshoek, van waaruit hij alle gebeuren in het leven der bijen beziet en verklaart.

Gerstung, die zoo sarcastisch z'n tegenstanders kan striemen, b.v. over de „suikerimkerij" en op zoo'n kostelijke wijze een loopje kan nemen met de oude school van Dzierzon b.v. over „het kunstmatig vermeerderen", zwaait op de hem eigen wijze den grooten onderzoeker Dr. Dzierzon op dit punt den hoogsten lof toe, terwijl hij diens theorie, dat darreneieren als onbevruchte worden gelegd, zonder eenig voorbehoud aanvaardt.

Op blz. 103: Daar bijen en koninginnen uit bevruchte eieren ontstaan „is het, aldus Gerstung, ook nog wet gelukt uit darreneieren bijen of koninginnen te verkrijgen" en roemt Dr. Dzierzon aldus over diens leer der parthenogenese (voortplanting zonder voorafgaande bevruchting) „zoodat ook heden (1910) nog deze leer, welke Dzierzon in de bijen- en natuurwetenschap ingevoerd heeft onwrikbaar vast staat, wat tot blijvenden roem van Dzierzon ook hier openhartig wordt erkend.”

„Een andere vraag is, zoo gaat hij verder, of de bijen in staat zijn de bevruchting in de eieren door verpleging of voeding 1e niet te doen". Dit punt is echter niet aan de orde en kan dus blijven rusten.

Wij zien dus dat Dr. Gerstung zeer positief is, er blijft na het voorgaande geen twijfel meer over, „uit darreneieren kunnen geen bijen of koninginnen geboren worden". Is het uit eieren niet mogelijk, dan zal het ook zeker uit larven niet mogelijk zijn, daar we hier al weer een stap verder zijn en men niet zoo vroeg kan omlarven, of het eerste voedsel als dar is reeds genoten.

Ook Gravenhorst, een ander Duitsche grootmeester, leert hetzelfde, zich eveneens beroepende op de leer van Dr. Dzierzon. Wel maakt hij op pag. 100 van zijn boek „de practische imker" (1903) melding van mismaakte bijen, waaraan èn deelen van een dar èn deelen van een bij aan hetzelfde wezen voorkomen. Misschien, gezien de mededeeling van de onderzoeking, dat ook dhr. Frijlink tot zulk een wezen gekomen zou zijn.

Dr. Ootmar, in zijn boek „de Wonderen van het Bijenvolk" wijdt ook aan deze zaak enkele bladzijden en wel te beginnen op blz. 157. Hij onthoudt zich echter van een oordeel en laat Dickel (een Duitsche onderzoeker) strijden tegen de leer van Dr. Dzierzon. Bewijzen noemt hij weinig.

Tenslotte een boek van meer recenten datum, ook dhr. Joustra gaat er in zijn boek „Het Bijenboek" wat dieper op in en geeft in 't kort de theoriën zoowel van Dzierzon als van Dickel weer. Hoewel hij toegeeft dat de leer van Dr. Dzierzon wetenschappelijk vastgesteld is (blz. 82), doch rekening houdt met de mogelijkheid dat ook de wetenschap kan falen, zijn hoop op toekomstige onderzoekingen richt. Het voorbeeld dat wordt aangehaald van de onderzoeker O'Heck betreft juist datgene, wat ook voor Dr. Gerstung nog een open vraag was, of n.l. de bijen in staat zijn de bevruchting van een ei door verpleging of voeding te niet te doen en uit bevruchte eieren darren te kweeken.

Zoo zien we dat er bij alle genoemde schrijvers warme belangstelling voor dit deel van het bijenleven is en ook nu, na zooveel jaar die belangstelling nog onverflauwd bestaat.

„'t Is toch weer mislukt", een stem uit de practijk. Dat was het begin. Zouden we er nu gezamenlijk eens voor kunnen zorgen dat het „gelukt"? Wordt de proef door een eenling genomen, dan is de kans van mislukken spoedig 100%, nemen meerderen om dezelfden tijd, dezelfde proef, dan zal de kans op resultaat zeker geweldig vergroot worden. En dat kan. Daarvoor hebben we een pracht vereeniging met duizenden leden-ijmkers en een welverzorgd tijdschrift, waardoor de resultaten aan allen kunnen worden bekend gemaakt.

Daarom zou ik voor willen stellen, laten vele imkers met dhr. Frijlink in 1933 de proef herhalen. Maar dan van „Darrenei tot koningin".

Wanneer dan b.v. wordt afgesproken, dat zij die zich daarvoor opgegeven hebben, van een volk, dat in volle ontwikkeling is, half Juni of iets later, (de dag echter nauwkeurig te bepalen) de koningin weg te nemen, na negen dagen alle doppen te verwijderen en 1 d.M2. met eitjes belegde darrenraat uit een ander volk in een der ramen van het broednest te bevestigen De bijen, die geen materiaal meer hadden (alle larfjes waren ouder dan 4 dagen) om zich een koningin te verschaffen, zullen in het stuk darrenraat dit materiaal begroeten en ijverig in bewerking nemen.

Misschien is er nog wel een betere methode, b.v. na acht dagen doppen uitbreken en daarna na acht dagen wederom, omdat het dan absoluut zeker is, dat de bijen geen materiaal voor een koningin meer hebben, maar dat is een vraag die later kan worden opgelost en ik gaarne aan meer deskundigen over laat.

Wanneer er b.v. 25 imkers waren, die zich hiertoe bereid verklaarden en de proef in dezelfde week deden, ik twijfel er niet aan of we zouden tot een positief resultaat komen. Indien dan dhr. Frijlink, als pionier zich dan zou willen belasten met het inzamelen en publiceeren van de resultaten, geloof ik dat het „'t Is toch weer mislukt" voor deze proef was geslagen.
B.o.Z.
G. TUKKER.

Naschrift Redactie.
Laten we daar nu geen gras over laten groeien. Wie aan die proef wil meewerken richte zich tot dhr. F. Frijlink, Kroostweg 19H, Zeist, reeds nu ! Volgend jaar kan dan tijdig begonnen worden. In het Groentje komen dan de aanwijzingen, welke strikt opgevolgd moeten worden en . . . . . de resultaten.
RED.