'N SCHOER IS OVER DE HEIDE ETRÖKKEN.


Met belangstelling las ik de waarneming van den Heer Hannema over het slecht- of niet willen honingen der heide na een plaats gehad hebbend onweer. Ook ik heb dat verschijnsel dezen zomer wederom waargenomen en zou de oorzaak hiervan willen toeschrijven aan Ozonvorming in de atmosfeer. Ozon, °3, ontstaat uit zuurstof zooals deze in de lucht welke we inademen aanwezig is en wel door inwerking van electrische ontladingen gelijk dat bij onweer, bliksemen alsook weerlichten het geval is.
Het percentage Ozon na een plaats gehad hebbend onweer in de lucht aanwezig, schijnt wederom verband te houden met de luchttemperatuur. Snelle en groote afkoeling der atmosfeer na een periode van groote hitte, werkt dit proces mede in de hand. Ozon is ruikbaar, zoodat men na een onweer buitenkomende de eigenaardige reuk van dat gas gewaar wordt, al zijn echter niet alle neuzen op Ozon ingesteld. Nog beter, wanneer men gedurende een onweer na geruimen tijd binnenhuis te hebben vertoefd, zich naar buiten begeeft.
Dit proces nu schijnt m.i. onmiddellijk in verband te staan met het dan niet willen honingen der heide en schijnt dit laatste zoo lang aan te houden totdat dit gas zoo goed als verteert; althans geen kwaad meer kan stichten. Bij warmteonweders welke meestal streeksgewijze optreden; tegen den avond ophouden en dan zoogenaamd "dood gaan zitten" blijft het teveel aan Ozongas geruimen tijd bestaan, soms meerdere dagen en de heide honingt niet.
Wordt daarentegen het teveel door de wind onmiddellijk naar andere oorden vervoerd zooals bij de groote trekonweders welke met regelmatig tempo hun weg vervolgen, zoo treedt dan reeds spoedig compensatie op en het honingen der heide neemt wederom een aanvang.
In ons eerste geval kan dus het niet honingen soms meerdere dagen duren. Zoo gaf de onweerperiode (warmteonweders) van dit jaar, een gaan en komen van buien, weinig of geen honing. Meerdere Ozonvorming (zelfs dagel.) inplaats van afneming vond plaats en wel in die mate dat het schadelijk was. De honing vloeide niet. Gelukkig hebben we vóór dien tijd meerdere uitstekende drachtdagen gehad.
Het gezegde onder oude imkers: "völ onweer — geen honing meer" is zéér adrem.
Verschroeide heide op een bepaalde plaats moet teweeggebracht zijn door een bliksemstraal welke aldaar in de buurt insloeg en wel door verhitting van de op die plaats (heuvel) aanwezige lucht. De bloem verdwijnt in zoo'n geval wegens hare meerdere teederheid het eerst. De heidestruik verschrompelt; kan zelfs verbranden bij overgroote hitte der electrische lading (bliksem). Het al of niet verbranden houdt onmiddellijk verband met de meerdere of mindere energie eener lading.
Ook het vele weerlichten gedurende een warmteperiode en hetwelk dan meestal 's avonds optreedt schijnt van slechten invloed te zijn op het honingen, speciaal van de heide.
Een andere verklaring voor wat betreft het verschrompelen der heide schijnt m.i. niet mogelijk om reden de heide verderop zeer goed was en niets geleden had.
Borne, Wijnmaand '32,
EEKMAN