VAN DARRENEI TOT KONINGIN?


Omdat ik als oud assistent bij de Physiologie en als toehoorder een jaar het Collegie van wijlen Prof. Donders over Physiologie volgde meen ik in staat te zijn de onderzoekingen over de bevruchting der moederbij te kunnen volgen, voor zoover deze in handboeken en tijdschriften beschreven zijn. Ik heb het voorrecht als Bibliothecaris de vrije beschikking over veel litteratuur en ik wil trachten het standpunt weer te geven, dat de wetenschap over dit vraagstuk thans inneemt. R Ludwig schreef reeds 1896 (zie B 11 N. 18 der Bibliotheek), de werkbij een onontwikkelde vrouwelijke bij te noemen is niet juist.
Wat zou er van de kunstvaardigheid van een bijenvolk overblijven, als er geen werkbijen waren? Deze zijn het toch alleen, die de raten bouwen, het broed verzorgen, met voedselbrei de beide geslachtsdieren voeden, nectar en pollen verzamelen en alle werkzaamheden in den stok verrichten. Werkbij en moederbij zijn beiden vrouwelijk: want beide bezitten eierstokken en in bijzondere omstandigheden kan de eerste ook eieren afzetten, maar het aantal eileiders is bij de eerste 12, bij de tweede 180 tot 200. Het grootste verschil is, dat zelfs de eierleggende werkbij ongeschikt blijft voor de paring, het rudiment (overblijfsel) van het zaadblaasje is, als zij eieren afzet, nog steeds een nauwelijks zichtbare verdikking van het slijmvlies.
De moederbij is grooter en wordt in grootere cellen opgekweekt, dan de werkbij. Iedere Imker weet, dat uit een jonge made van een bevrucht ei een koningin kan worden. Bewijst dit niet, dat zij tot zekere leeftijd gelijk zijn? De aanleg verschilt; want bij de moederbij krijgen de geslachtsklieren een voorsprong, bij de werkbij volgt een sterke ontwikkeling van de tong, ontstaan de wasklieren, groefjes in de achterpooten voor het opbergen van pollen. De ontwikkeling der organen loopt dus op latere leeftijd bij beide soorten uiteen. Wordt de ontwikkeling der organen grafisch in beeld gebracht, dan dekken de horizontale lijnen den eersten tijd elkaar, later overtreft de tonglengte die van de moederbij, die van de geslachtsklier de daarbij behoorende lijn van de werkbij. Hier zien wij weer het gevolg van de wet tot instandhouding der soort.
Met de moederbij valt het voortbestaan van het volk, daarom moet er ruime gelegenheid zijn deze te vervangen, hiervoor dient het zwermen maar ook het feit, dat uit de larve van een bevrucht ei zoo noodig een nieuwe Koningin kan voortkomen. De onderzoekingen van E. Zander, Flöschel en K. Meier werden ingesteld om een antwoord te geven op deze twee vragen: Is de meening van den bekenden en litterarisch zeer bekwamen Dickel, (Dickel beweerde, dat de bijenlarve tweeslachtig geboren wordt en door de voeding der werkbijen al of niet tot een dar, tot een werkbij of een koningin kunnen worden opgekweekt) inderdaad juist?
Zijn de larven van werkbij en koningin, niettegenstaande deze volgroeid zooveel verschillen, in het begin al of niet gelijk? Wat de eerste vraag betreft uit de onderzoekingen van Prof. Zander en zijn helpers blijkt, dat het geslacht in het vruchtbeginsel van het ei (post embrionaal) reeds kon worden onderkend, zoodat een bevrucht ei steeds vrouwelijk, een niet bevrucht ei steeds mannelijk is, dit resultaat was ook niet anders te verwachten. Wie zich hiervoor interesseert kan het naslaan in het Erlanger Jahrbuch (VIII N. 62 Band III S.F61 tot 246). Uit een bevrucht ei komt dus steeds een vrouwelijk insect, uit een onbevrucht ei kan alleen een dar voorkomen, nooit een koningin.
Pogingen om uit de larve van een darrencel een koningin op te kweeken moeten altijd falen. De tweede vraag is beantwoord door de onderzoekingen van Löschel, die de postembrionale ontwikkeling van de eierstokken der koningin onderzocht en verder volgde, terwijl Meijer dit deed van de werkbij, talrijke figuren geven een beeld van het onderzoek.Natuurlijk kan hier verder niet op worden ingegaan, dit is ook niet noodzakelijk; want het is voor alle leden beschikbaar en zonder van dit onderzoek kennis te hebben genomen kan men het billijker wijze niet verwerpen. Het is een langdurig en moeielijk onderzoek geweest.
L.J. VAN RHIJN.

Naschrift Red.: Met deze bijdrage sluiten wij het debat.
RED.