SUIKERVOEDERING.


In Illustr. Monatsbl. 1932 S. 92 komt een belangrijke mededeeling voor over de suikervoedering. In September bleek bij het onderzoek van een volk, dat er nog 5 K.G. suiker gelijkstaande met 6 K.G. honig bijgevoerd moest worden (honig bevat ca. 20% water). Gevoerd werd met een toestel, dat 5 tot 6 K.G vloeistof kon bevatten. Om 8 uur werd 5.25 K.G. suikeroplossing van 1 op 1 gegeven, dat na 3 uur door het volk was opgenomen, toen werd nogmaals 5.28 K.G opl. toegediend. De geheele massa van 10.53 K.G. suikeroplossing was den volgenden morgen door het volk opgenomen.
Het volk werd iederen dag gewogen om 8 uur. Het verlies in gewicht bedroeg den eersten dag 1.97 —, den tweeden dag 1.06 K.G. en zoo iederen dag wat minder tot den negenden dag, daarna werd het verlies normaal, dat in September 30 tot 40 gr. per dag bedraagt. Mijn vriend van den Broek te Soesterberg geeft als dagelijksch verlies op in November 1930 11½-, in 1929 21½ gr. in December 1930 6½-, in 1929 10 gr. Het komt mij voor dat het dagelijksch verlies in de wintermaanden afhankelijk is van het weer.
Bij slecht weer komen de bijen niet uit en verbruiken minder, dan wanneer zij nu en dan met goed weer kunnen uitvliegen. Het totale verlies de eerste dagen tot en met den negenden dag was 5.46 K.G. gegeven was 10.53 K.G. min 5.46 K.G. blijft over 5.07 K.G. ingedikte suikeroplossing. Nemen wij aan, dat dit een watergehalte heeft van 25%, dan heeft het volk niet 5 K.G.- maar slechts 3.82 K.G. suiker gekregen. Er is dus 1.18 K.G. suiker in die 9 dagen verdwenen. Rekent men het normale verlies op 20 gr. per dag dan geeft dit in 9 dagen 180 gr. verbruikt is 0.180 K.G. zoodat er 1 K.G. voedsel meer verbruikt is, dat is ruim vijfmaal zooveel. Nu geeft Dr. Dohnhoff op: bij de winterrust verteert één bij per dag 0.8 tot 1 m.G., bij matige arbeid (200 tot 400 Gr. gewichtstoename op een dag) 10 tot 15 m.Gr. per dag, bij meer arbeid (500 tot 1000 Gr. toename in gewicht) 25 m.Gr. per dag en bij zeer rijke dracht tot 50 m.Gr. per dag, dat is ongeveer de helft van het lichaamsgewicht der bij. De groote gift suikeroplossing eischte een geweldige krachtsinspanning van het volk om dit op te nemen in een korten tijd. Op een afstand was het brommen van het volk nog duidelijk hoorbaar en de warme uitstroomende vochtige lucht te voelen.
Onwillekeurig zoekt men verband tusschen het korte bestaan der bijen in de zomermaanden en het 8 maanden blijven leven in den rusttijd van een bijenvolk. Bij zeer rijke dracht mag men het dagelijksche verlies aan bijen wel op 2000 schatten. Duidelijk is het, dat een slappe suikeroplossing den arbeid der bijen verzwaart. Zou het voordeeliger voor de bijen zijn de suikeroplossing sterker te maken dan 1 op 1 ? Dr. Himmer te Erlangen is dit gevraagd en deze meende, dat daardoor de omzetting van riet- in invertsuiker wordt tegengehouden.
Hieraan voeg ik toe een mededeeling uit Bienenvater door Dr. Borchert. Het was met het oog op het overbrengen van besmettelijke ziekten van belang te onderzoeken op welke leeftijd het vervliegen van bijen voorkomt. Hiervoor werden van meerdere volken een aantal jonge bijen van verschillende leeftijden kenbaar geteekend. Het resultaat van dit onderzoek wordt hieronder opgegeven.



Hieruit blijkt dat de jonge bijen, die veel met larven in aanraking komen, zich kunnen vervliegen, zelfs als zij een dag oud zijn. Nu zijn jonge bijen het vatbaarste voor de mijtenziekte daarmede moet men dus rekening houden. In 1931 vervlogen zich bijen uit een kast met een Italiaansche moederbij, die aan de opvallende teekening kenbaar waren. Bij het onderzoek van de pollen van deze vervlogen bijen kon ik ook vaststellen, dat het jonge en niet oude bijen waren. Tusschen twee haakjes Kerner van Marilau (een autoriteit) zegt stuifmeel is een triviale naam, afgeleid door het volk, dat deze poederachtige stof zag stuiven o.a. bij de Hazelaar. De kleinste hoeveelheid planten hebben z.g. stuifmeel, daarom is de naam pollen beter, al moet worden toegegeven, dat deze naam ook niet geheel juist is, maar in ieder geval is deze beter dan stuifmeel.
L. J. VAN RHIJN.