TER BEVORDERING DER BIJENTEELT.


Een ware historie.


Toen het gebeurde dat twee imkers vernamen, dat in hun vereenigingsgebied een imker niet-lid woonde, keken ze elkaar verbaasd aan en besloten meteen den eersten vrijen middag te benutten om dezen ongeloovige te bekeeren tot het evangelie van de "Vereeniging tot Bevordering der Bijenteelt".
Het was dan op een Zaterdag, dat een oude motorfiets — een imker lijkt meestal gesjochten te zijn — protesteerend, hoestend en steunend, hen langs 'sHeeren wegen sleepte om hen uiteindelijk op de plaats van bestemming af te leveren, geheel tegen verwachting van den bezitter, zonder eenige panne of ander mankement.
De bijenmelkers stapten vol goeden moed het erf van den ongeorganiseerden zondaar op, om, zooals vermeld, hem na een afgedwongen intervieuw, als lid der Vereeniging te winnen. Maar wat een ontnuchtering.
Na volhardend wachten, waarin, hetgeen naderhand bleek, "de baas" z'n dutje onderbrak, verscheen hij eindelijk met een gezicht als een dar op het eind van Augustus.
Eerst volgde een buitengewoon vriendelijke begroeting, (later beweerde één der bezoekers dat zij er te fatsoenlijk uit hadden gezien om van het erf afgetrapt te worden; maar dat berust natuurlijk op fantasie of kan als vuige laster worden beschouwd), waarna zich het volgende gesprek ontspon.
"Wij hoorden van één van onze collega's dat U een stuk of zes bijenkorven hebt en omdat wij zelf ook bijenhouders zijn, zouden wij die graag eens zien. Misschien kunnen wij nog iets van U leeren (dat zweemde lichtelijk naar honing, waarvan het nu eenmaal bekend is dat je er meer vliegen mee vangt dan met azijn), of U anders iets van ons" (reine grootspraak).
Het slachtoffer zette zijn pet recht, splette een flinke straal tabakssap uit zijn "keesie" en zei de "imkers" van hoofd tot voeten opnemend : "Jullie hewwe vast geen korven. Nei hoor, ik zien 't al. Natuurlijk van die kisten, ja je moet main wat vertellen van die losse bouw. Alleen uit korven kan je goeie honing halen. Raipe tenminste. In die smerige kisten gaan de baien 's winters altijd dood, en jullie slingeren altijd alles uit die kisten, raip en groen".
Een van de zendelingen verzette zich tegen deze woordenvloed, praatte rustig, argumenteerend, haalde voorbeelden aan en vertelde en verdedigde de vele voordeelen van lossen bouw. Maar een Fries mag dan een stijfkop zijn, een Noord-Hollandsche boer is ook niet heel gemakkelijk te overtuigen.
Men was pratende bij den bijenstal gekomen, waar de boer toch niet zonder trots zijn bijtjes liet zien, die er in hun stevige korven werkelijk niet kwaad uitzagen. Het feit dat de bezoekers zich niet wapenden met kap of andere beschutting, terwijl zij verder blijk gaven met bijen om te kunnen gaan en er niet bang van waren, deed hen werkelijk stijgen in de achting van den bekeerling.
Een paar aardige nazwermpjes (het was einde September) trokken speciaal de aandacht.
"Deuze verrekken nog wel" zei de man, zonder eenige aanleiding. "Dat heb ik nou ieder jaar. Een stuk of wat van die nakomertjes. Eerst doen ze 't goed, maar ankomme voorjaar zijn ze altijd dood".
"Zonde en jammer" vond een der bezoekers. "U voert toch zeker wel, of liever, ik had vergeten dat U geen lid van onze imkersvereeniging bent en hoewel nu juist niet ideaal, zou ik U toch aanraden, al was het dan alleen maar om die arme bijtjes het leven te redden, lid te worden van de Vereeniging, dan kunt U tenminste bijensuiker krijgen en spoedig voeren. Ik wed om al wat U wilt dat ze dan van 't voorjaar nog leven en dat U er met wat moeite en belangstelling nog mooie volken van kunt maken, die de voor hen gemaakte onkosten dubbel en dwars vergoeden".
De aangesprokene keek den spreker met onverborgen belangstelling aan. "Seuker?" zei-ie, "Deuze bijen lusten gien seuker". En daarmede was het onderhoud afgeloopen. Van verkoop der volkjes (die naar later werd vernomen, inderdaad weer naar de bijenhemel waren verhuisd), hulp, raad of bijstand wilde hij niet hooren, waarom dan ook de bezoekers met een illusie armer onverrichter zake aftrokken, echter afsprekende hem niet onmiddellijk los te laten en op een geschikter oogenblik nog eens een poging te doen hem voor de goede zaak te winnen.
Den Helder, Juli 1933,
C.J. S.