PRACTISCHE ERVARINGEN.


Zwermen en nog eens zwermen.

Den 21en Juni zwermde volk no. 5. Ik had dit den 6en Juni den koninginne-rooster tusschengelegd, tegelijkertijd met mijne andere volken. Vijf dagen nadien keek ik vier volken boven den rooster na op moercellen, maar vond er nergens een. Omdat het weer niet erg gunstig was staakte ik dit werkje bij de anderen. En dit nu speelde mij parten bij no. 5. Den 21enjuni zwermde dit volk met oude koningin; deze werd verwijderd en de zwerm vloog weer terug. Den 23enJuni weer gezwermd, nu met een jonge koningin. Oorzaak: koud, guur weer, waardoor de oude moer te laat was afgekomen. Het volk werd grondig nagezien en boven den rooster liepen de jonge moeren mij om de vingers. Om zeker te zijn dat er geen jonge moer boven den rooster achterbleef schudde ik raam voor raam, vóór de kast, af. (Ik leg dan altijd een breede plank op de vliegplank, dit vergemakkelijkt het werk en valt er geen jong bijtje op den grond.) Nu bevond zich onder den rooster nog open broed in alle stadia, (21—23 Juni) maar koesterde ik de stille hoop dat èn het aanwezig zijn van een jonge moer èn het slechte weer, voor de bijen aanleiding zou zijn om verder geen moercellen meer aan te zetten. Eilacie, ijdele hoop!
30 Juni weer gezwermd en, onder den rooster, weer gesloten moercellen. Deze zwerm zette zich in een stadsplantsoentje, gelegen aan een drukken verkeersweg. Het scheppen van een zwerm in een stad aan een drukken weg is voor mij altijd een attractie vanwege het vele publiek met deszelfs vaak domme, maar toch wel leuke, op- en aanmerkingen en goed bedoelde raadgevingen.
De kast werd weer op dezelfde als boven omschreven manier behandeld en alle moercellen afgebroken. Open broed was niet meer aanwezig. Ziezoo, dat werkje, dat mij altijd veel zweetdruppels kost, is afgeloopen en het zwermen eveneens. Dat dacht je maar! zeggen mijn bijtjes.
Den 1en Juli weer gezwermd! Op dezelfde plek weer neergestreken! Dezelfde sensatie weer beleefd met „Jan Publiek"! Weer, onder de noodige zweetdruppels, hetzelfde werkje, als boven omschreven, aan de kast verricht! Ik vond niets verdachts! Geen enkele moercel! Ik kon voor dit opnieuw zwermen geen enkele verklaring vinden en gaf den zwerm weer terug, op „hoop van zegen". Die zegen kwam dan ook weer op den 2en Juli met opnieuw een zwerm.
„Iemenjensken" keek betoeterd; krabde zich achter de ooren. Daar sta je nu, ouwe rot, met al je bijenwijsheid, in je „hemmetje"! Ik schaamde me dood voor de „Iemenwereld". Blijmoedig maar weer aan het zwermscheppen. De noodige zweetdruppels, veel, heel veel publiek zelfs! De bekende slagersjongen vroeg: Bijker, zal ik je mijn mand geven? Weer de kast grondig nagezien. Boven en beneden den rooster alle ramen er uit en één voor één afgeschud en nagezien. Geen moercel te zien of te vinden. Ja toch! Wat zie ik daar op den bodem? Een kluitje bijen! En daar vond ik het raadsel. Bij het afsnijden der moercellen was er schijnbaar een op den bodem gevallen. Ik keek ze na en .... een volkomen, maar doode koningin, bevatte deze cel. Hierop nu had het volk onophoudelijk gezwermd en sindsdien is alles in de rust.
In dien tusschentijd waren eenige speurbijen met vacantie geweest bij hunne familie „Oestram" te Deventer. Den anderen morgen, na het laatste zwermen, vond ik aan den voorkant van de kast een „lange neus" geschilderd met witte verf. Toen ik nu dezer dagen het Julinummer van ons Maandschrift doorlas, ging mij een licht op en ook voor jou, vriend Joustra, geldt hetzelfde. We weten nu wat of die bijen met dat „spul" hebben gedaan. (Niet lachen hoor!)
Wat de kunstraat met vergrootte celindrukken betreft, het volgende:
Van een imkerkennis kreeg ik vijf vellen van deze kunstraat om ook eens te probeeren. 4 Juli kreeg ik een jonge zwerm en gaf deze die vijf ramen. Vanmorgen, 6 Juli, zag ik het volk na en ieder raam, tot de laatste cel, was keurig uitgebouwd. Wanneer de kunstraat uitgebouwd is vallen de grootere cellen meer op dan aan de kunstraat. Even wil ik er bij bemerken dat het hier gisteren een goede drachtdag was.
Ik ben benieuwd of uit de grootere cellen ook grootere bijen voortkomen en bericht hierover dan later wel eens.
Rijswijk, 6 Juli 1933.
S. FRANKENHUIS,