TOT BEVORDERING DER BIJENTEELT II.


't Was dan op Zondag 28 Juni d. j., dat de afdeeling Den Helder van de Vereeniging tot bevordering der bijenteelt in Nederland een bezoek bracht aan de zusterafdeeling op Texel. De afdeeling waaraan, na een lange periode van zoetjes sluimeren, weer opnieuw leven was ingeblazen.
De bootreis, overigens een prettig reisje, waarvan ik, hoewel ik het reeds ettelijke malen gemaakt heb, nog steeds geniet, werd gekort met verschillende verhalen en geschiedenissen uit de imkerij, verhalen waar ieder bijenvriend steeds gaarne naar luistert en waarvan hij, tot bevreemding van den leek, nooit genoeg schijnt te krijgen.
Na verwelkoming door het Bestuur der Overzeesche gewesten, ving de eigenlijke reis pas aan, die, het zij onmiddellijk vermeld, ons langs de mooiste plekjes van dit schitterendste aller waddeneilanden voerde en tevens bewees, dat ook dames met goede wil toch een heel eind kunnen fietsen.
Langs 't "Skil" ging de tocht vervolgens over een smal achterwegje dat, omhelsd door breede slooten, door het lage land ging.
Of al de toch zeldzame "Kluut" zich vertoonde, de "Marel" zijn droefgeestige roep deed hooren, de volte van het geluid van de "Wulp" door de weiden trilde, of de "Tjerk" schokhalste op z'n paaltje, de imker had voor hen geen oog en loerde naar een gele verte.
"Mosterd", vroeg hij aan zijn buur. "Scherpe honing, valsche bijen, maar halen !" ...
Een gezellige "Lieuw", prachtig in z'n wit-zwart pakje met z'n vuurroode snavel, probeerde de aandacht op zich te vestigen, maar de imker zocht naar de enkele witte klaverbloempjes die zich aarzelend vertoonden en triomfantelijk werd den buur daar op gewezen.
Verder trok ons de kop, verder langs "Braak en Stijn", door het mooie meidoornlaantje, verder langs de "Zandkuul" en "het Boschje" steeds verder westwaarts waar de oude weg naar den Burg werd gekruist en de richting naar den Hoorn werd ingeslagen.
Tegen een stevig windje in trapten wij langs prettige wegen naar den Hoorn door het stille dorpje heen om tenslotte een kwartslag op onze richting te draaien, en het noordelijker te zoeken, het mooie fietspaadje langs de breede Texelsche duinen op.
Na een kwartiertje te hebben gereden, waarbij wij eenige kasten passeerden die dadelijk de aandacht trokken, bereikten wij in de dennen de eerste bijenstal, nog geheel geschoeid op de oude degelijke leest, namelijk een korfbedrijf.
Onmiddellijk viel de soliditeit en de goede staat van deze kanjers van bijenwoningen op en de bewoners toonden ons meteen dat ze er waren want reeds na de operatie met de eerste korf staken ze er ferm op los wat na verder experimenteeren er niet op achteruit ging.
Om de bijen wat te kalmeeren en van de raten terug te drijven, gebruikten wij een carbollap, wat blijkbaar een op Texel nog niet aangewend hulpmiddel was. Eenige Texelsche imkers besloten, na de werking te hebben gezien, ook tot aanschaffing ervan over te gaan.
Voor een paar bijensteken gaat een rechtgeaard imker nu niet direct op den loop, integendeel hij wordt er door geprikkeld, zoodat wij niet dan na alles goed bekeken te hebben, besloten te gaan. Eerst nog een demonstratie met parelhoender-eieren, die zoo hard zijn dat je er mee kunt gooien zonder dat ze breken, en toen weer verder.
Door mooie dennenlaantjes,langs smalle zandpaadjes,langs elzen en wilgenboschjes ging de reis tot den volgenden imker.
Hier stonden in een prachtige tuin een 12-tal simplexkasten die stuk voor stuk werden bekeken. Een der kasten bleek een prachtig volkje te bevatten. Bij opening vloog de "moer" — een kloeke koolmees — er uit en het "open broed", een zevental gapende jongen, bleef achter.
In deze niet met bijen bevolkte kast had de vogel een veilige plaats voor z'n nest ontdekt en daarvan een dankbaar gebruik gemaakt.
Na het bekijken van de tuin en het proeven van de aardbeien — wat waren ze lekker hè Teun — werd opzitten geblazen en zeilden we voor 't windje nog meer naar het Noorden, ditmaal langs een niet zoo goede weg. Een uurtje later bereikten wij in Eierland de volgende stand, waar de volken in prima toestand waren en op de door ons onderweg gepasseerde velden, die reeds wit van de klaver zagen, zeker hun honingkamers reeds hadden gevuld. Ook hier trok voor ons, tuinarme stedelingen, de uitgebreide tuin zeer de aandacht.
Verfrischt door een dronk water, wat toch nog altijd de beste drank is, al mag een mensch niet altijd het beste verlangen, trokken wij nu, de dames in de achterhoede naar Den Burg om daar een uurtje later aan te landen.
Een tweetal standen werden alsnog te Den Burg bezocht waarbij wederom bleek dat de honingbronnen reeds rijkelijk vloeiden.
Tenslotte werden de noodige koeken ingeslagen, de dames, die inmiddels op koffie en "sukertetaaitjes" waren onthaald, weer opgehaald, en de terugreis aanvaard. Tegen half zeven kwamen we vermoeid maar heel voldaan, wat we ook van de Texelaars hopen, weer in Den Helder aan.
C.J. S.