UIT HET ARCHIV FÜR BIENENKUNDE.


De Imker Janscha, Leeraar aan het eerste Instituut voor bijenteelt in Europa.
Prof. Armbruster beschrijft in het Archiv für Bienenk. 1933 S 111 het boek van Janscha 1790. Het is in de Bibliotheek aanwezig, maar werd nog nimmer opgevraagd. Misschien komt er nu belangstelling voor. Janscha kwam voort uit een familie, die bijen hield, daardoor leerde hij reeds in zijn jeugd met bijen om te gaan. Onderwijs te geven aan de jeugd was toen nog geen gewoonte, leien en schrijven leerde hij eerst, toen hij 33 jaar oud was. Hij had blijkbaar een helder verstand, leerde vlug, zoodat hij, al was het op lateren leeftijd, toch meerdere werken over bijen had bestudeerd. Om zijn kennis over bijen werd hij door H.M. Keizerin Maria Theresia benoemd tot leeraar aan het door haar opgerichte bijen-Instituut te Weenen, en bij zijn lessen werd hij door zijn leerlingen met buitengewone belangstelling aangehoord.

Zijn methode van Imkeren was aldus: De opstelling van zijn volken was, dat op een sterk volk steeds een zwak volk volgde, A. B. C. D. enz. A en C zijn sterk, R en D zwak, A en B hebben tweejarige raten, C en D eenjarige raten. De volken laat men rustig doorwerken tot den zwermtijd, toont het volk in A zwermplannen te hebben, dan wordt dit volk met rook uit den stok F gedreven, krijgt uit A twee stukken raat ter grootte van een handbreed en wordt dan op de plaats van A neergezet. Dit volk (F) wordt nog versterkt door de vliegbijen, die in A terugkeeren en wordt daardoor sterker dan een voor-zwerm. Bij gunstig weer kan dan in 10 dagen de stok weer voor een groot deel zijn volgebouwd. De korf A met het broed wordt als opzet op korf C neergezet en zoo spoedig mogelijk, om te voorkomen dat het broed te sterk afkoelt. Het volk in C is dan sterker geworden en kan bij gunstig weer veel honig winnen. De twee zwakke volken laat men rustig doorwerken tot deze ook zwermplatirten krijgen, dan wordt het volk uit B met rook weer uitgedreven in een leegen stok en deze met wat raat neergezet op de plaats van B. De korf B met het broed komt dan als opzet op korf D te staan. Wordt deze methode gevolgd, dan is er de meeste kans veel honig te winnen en wordt er steeds gewerkt met raten, die een of twee jaar oud zijn. Een foto geeft het magazijn aan, dat door Janscha gebruikt werd.

Op blz. 57 wordt besproken de Imker Dathe. Zijn vader, die reeds vele jaren bijen had gehouden en door S. H. toen door de bijenteelt trachtte zijn inkomsten te verhoogen,' vestigde zich in 1860 te Eystrup. De zoon werd daardoor van zijn jeugd af vertrouwd gemaakt met bijen en dat hij een bekwame imker is geworden blijkt overtuigend aan de opdracht om als leider van een commissie te worden gezonden naar Ceylon, die moest trachten eenige volken van de apis dorsata machtig te worden en mede te nemen naar Duitschland (zie Dathe's Lehrbuch der Bienenzucht 1892, Anhang meine Reise nach Indien, zwecks Ein-führung der Apis dorsata in Deutschland B III N. 23). Hij gebruikte als bijenwoning een zgn. Hinterlader, waarmede hij in het voorjaar zijn bijen in de kast water kon geven. Zoodra daarvoor de tijd was gekomen vergrootte hij het broednest. Zoolang de nachten nog koud waren werd een leege raat naast een raam met broed gehangen, werden de nachten warm genoeg dan werd een leege raat tusschen twee ramen met broed gehangen.

De moer duldt geen vrije ruimte in hel broed en zal onmiddellijk de leege cellen van de gegeven raat met eieren gaan voorzien. Zoodra alle straten van de broedkamer met bijen gevuld zijn, worden 4 ramen met broed uit deze kamer in de honigkamer gebracht en den rooster gelegd. Men moet dan
tusschen den 8sten en lOden dag onderzoeken of er moercellen in zijn, die bij aanwezigheid worden weggenomen. De broedkamer krijgt dan 4 ramen met Ieege raten, zijn deze weer met broed bezet, dan worden de 6 andere ramen in de honigkamer gebracht en nu tusschen den 6en en 8en dag onderzocht naar moer -cellen. In de broedkamer komen dan 6 ramen met Ieege raten. Het volk zit dan op 20 ramen, kan sterk worden en veel honig winnen. Toont het volk toch nog zwermplannen te hebben, dan worden uit de broedkamer nog eens 4 ramen weggenomen en hiervan wordt een aflegger gemaakt. De ramen uit de honigkamer blijven daarin; 3 weken na het laatste inbrengen, is al het broed er van uitgeloopen, zoodat de Ieege cellen dan met nectar gevuld kunnen worden. Zwermen in en tegen den drachttijd is nadeelig voor het winnen van honig. Juist daarom achtte ik het van belang hier weer te geven op welke wijze in vroegere jaren getracht isjdit te voorkomen.
L.J. VAN RHIJN.